Home

Gerechtshof Leeuwarden, 16-09-2005, AU2944, BK 52/04 Ziekenfondswet

Gerechtshof Leeuwarden, 16-09-2005, AU2944, BK 52/04 Ziekenfondswet

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
16 september 2005
Datum publicatie
21 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2944
Zaaknummer
BK 52/04 Ziekenfondswet

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

BELASTINGKAMER UITSPRAAK

Nr.: 52/04 16 september 2005

Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z

(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de belastingdienst Noord, kantoor Assen(: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven Verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen voor het jaar 2004.

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1. Met de dagtekening 14 november 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbende een Verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen 2004 afgegeven.

1.2. Nadat door belanghebbende bij de inspecteur tijdig een bezwaarschrift was ingediend, heeft laatstgenoemde bij de bestreden uitspraak van 5 december 2003 de verklaring ingetrokken. In die uitspraak geeft hij aan dat hij geen kostenvergoeding ter zake van de bezwaarfase zal verlenen.

1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij beroepschrift (met bijlagen), met dagtekening 12 december 2004, dat uiterlijk op 8 januari 2004 bij de inspecteur is ingekomen, en dat door de inspecteur is doorgezonden naar het hof, waar het ter griffie is ingekomen op 20 januari 2004.

1.4. Op 18 mei 2004 is het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur ter griffie van het hof ingekomen.

1.5. Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd bij brieven achtereenvolgens binnengekomen op 25 mei 2004 en 23 juni 2004.

1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof op 9 maart 2005 te Assen. Op de zitting is alleen de inspecteur verschenen. Belanghebbende is niet verschenen, ondanks dat hij wetenschap had van tijd en plaats van deze zitting.

1.7. Het hof heeft na de zitting het onderzoek heropend en bij brief van 31 maart 2005 nadere vragen gesteld aan de inspecteur. Bij brieven van 9 mei en 5 juli 2005 is de inspecteur nogmaals verzocht de vragen te beantwoorden.

1.8. Bij brief (met bijlagen), ingekomen op 4 augustus 2005, heeft de inspecteur gereageerd. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief (met bijlagen)van 6 augustus 2005 nogmaals gereageerd.

1.9. Van alle genoemde en nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten:

Tussen partijen staat als niet, dan wel onvoldoende, weersproken het volgende vast:

2.1. Belanghebbende heeft op 19 april 2002 de Opgaaf Gegevens startende onderneming (: de opgaaf) ingediend bij de inspecteur. In de rubriek 7 van de opgaaf heeft hij ingevuld dat er in het jaar 2002 waarschijnlijk een verwachte winst is van € 10.000,- en dat het geschatte inkomen over het onderhavige jaar eveneens € 10.000 bedraagt. Daarnaast geeft hij aan dat hij met ingang van 1 februari 2002 een vennootschap onder firma is gestart waarbij de activiteiten bestaan uit ICT - diensten.

2.2. In mei 2003 is de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002 gedaan. In die aangifte geeft belanghebbende aan winst uit onderneming te genieten. De inspecteur heeft deze aangifte (op dit punt) gevolgd en in augustus 2003 is de definitieve aanslag opgelegd.

2.3. Op 14 november 2003 is er een Verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen 2004 afgegeven.

2.4. Naar aanleiding van deze verklaring heeft de belanghebbende op 10 november 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 19 november 2003 wordt het bezwaarschrift nader toegelicht en wordt aangevoerd – kort gezegd – dat belanghebbende geen ondernemer is en wordt de inspecteur verzocht de verklaring in te trekken. Er wordt in die brief ook verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure. Tenslotte wordt in die brief gevraagd een hooroverleg toe te staan, indien de inspecteur op voorhand voornemens is bij de uitspraak niet (of niet geheel) aan het bezwaar tegemoet te komen.

2.5. Belanghebbende is in de bezwaarfase niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de inspecteur.

2.6. Op 5 december 2003 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaarschrift tegen de Verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen 2004. In die uitspraak wordt aangegeven dat bij de beoordeling van het bezwaarschrift is gebleken dat belanghebbende in het kalenderjaar waarvoor de verklaring is afgegeven geen zelfstandige is en dat hij niet als zelfstandige verplicht ziekenfondsverzekerd is. De inspecteur trekt de eerder afgegeven verklaring bij de uitspraak in. Daarnaast geeft hij aan dat geen kostenvergoeding wordt verleend, omdat de belastingplichtige zelf de opgaaf niet juist heeft ingevuld. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende vervolgens beroep ingesteld.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure.

3.2. Belanghebbende is – kort gezegd – van mening dat hij recht heeft op de forfaitaire kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure, hetgeen de inspecteur bestrijdt.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. In zowel de onder 2.1. vermelde opgaaf als de onder 2.2. vermelde aangifte heeft belanghebbende aangegeven dat er sprake is van een onderneming en dat winst uit die onderneming is genoten. De aangifte is door de inspecteur (op dit punt) gevolgd. Op basis van de door belanghebbende verstrekte gegevens heeft de inspecteur de verklaring afgegeven. Pas in zijn bezwaarschrift tegen de onderhavige verklaring stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij niet dient te worden aangemerkt als ondernemer en dat er geen sprake is van winst in het onderhavige jaar.

4.2. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de onderhavige - aanvankelijk aan belanghebbende afgegeven - verklaring wordt ingetrokken wegens aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van de door belanghebbende zelf in de opgaaf en aangifte verstrekte gegevens was er immers voor de inspecteur aanleiding de verklaring af te geven. Het hof kan belanghebbende niet volgen in zijn standpunt – kort gezegd – dat het voor de inspecteur ten tijde van het afgeven van de verklaring duidelijk had moeten zijn dat er geen sprake is van een onderneming en dat hij daaromtrent (op basis van de opgaaf en de aangifte) nader onderzoek had moeten plegen. Evenmin ziet het hof in dat de vraagstelling op de opgaaf zodanig onvolledig of onduidelijk is dat deze vraagstelling tot een ander oordeel van het hof zou moeten leiden. Aan het oordeel van het hof doet ook niet af dat de inspecteur aan de echtgenote bij brief van 23 april 2004 wel een vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure heeft toegekend naar aanleiding van een in de uitspraak van 20 april 2004 ambtshalve genomen besluit om de verklaring Ziekenfondswet zelfstandigen 2002 van zijn echtgenote in te trekken. Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het enkele toekennen van de proceskostenvergoeding aan zijn echtgenote kan bij belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen hebben gewekt dat hij ook recht had op een dergelijke vergoeding, nu bedoelde kostenvergoeding aan zijn echtgenote, ten tijde van onderhavig verzoek om een proceskostenvergoeding door belanghebbende en afhandeling van het bezwaar tegen de weigering door de inspecteur, nog niet was verleend. Indien de stelling van belanghebbende dient te worden opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, snijdt dit beroep evenmin hout. Mede gelet op het laatste deel uit de reactie van de inspecteur in zijn brief van 6 juni 2005 is er voor het hof geen aanleiding aan te nemen dat er in de meerderheid van met de onderhavige zaak vergelijkbare gevallen wel een proceskostenvergoeding volgt, dan wel dat er beleid van de inspecteur is waarin wordt gesteld dat er in vergelijkbare gevallen een dergelijke vergoeding moet worden verleend.

4.3. Belanghebbende is door de inspecteur in de bezwaarfase niet gehoord, ondanks dat hij daarom in de aanvulling op het bezwaarschrift heeft verzocht.

Nu de inspecteur de verklaring in de uitspraak intrekt, wordt naar het oordeel van het hof evenwel volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar en kon de inspecteur op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht afzien van het horen van belanghebbende. Daaraan doet niet af dat de inspecteur in de uitspraak op het bezwaarschrift het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure niet heeft ingewilligd. Weliswaar wordt op het verzoek bij de uitspraak op bezwaar door de inspecteur beslist, doch het gaat om een afzonderlijk verzoek op grond van artikel 7:15, leden 2 en 3, van de Awb, dat niet kan worden gezien als behorend tot het bezwaar tegen de verklaring, ter zake waarvan de inspecteur op grond van artikel 7:2 van de Awb belanghebbende dient te horen voordat hij op dat bezwaar beslist.

Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende voorafgaand aan de zitting, telefonisch desgevraagd aan de griffier meegedeeld dat hij instemt met het feit het hof zelf in de zaak voorziet, zodat het hof, nu ook overigens niet anders is gebleken, van oordeel is dat belanghebbende door het voorbij gaan door het hof aan het horen in de bezwaarfase niet in zijn belangen is geschaad. Terugverwijzing kan achterwege blijven en het hof kan de zaak in de onderhavige procedure afdoen. Het hof ziet in het niet horen in de bezwaarfase geen aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.

4.4. Er is geen aanleiding te komen tot een veroordeling ten aanzien van gemaakte kosten in de beroepsprocedure.

4.5. Het gelijk ligt derhalve aan de kant van de inspecteur.

5. De beslissing:

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 16 september 2005 te Leeuwarden en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr Fransen, raadsheer - plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr de Jong als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en griffier

Afschrift aangetekend aan partijen

verzonden op: 21 september 2005