Home

Gerechtshof Leeuwarden, 07-04-2006, AW1315, BK 718/04 Vennootschapsbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 07-04-2006, AW1315, BK 718/04 Vennootschapsbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
7 april 2006
Datum publicatie
12 april 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AW1315
Formele relaties
Zaaknummer
BK 718/04 Vennootschapsbelasting
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag met dagtekening 18 november 2000 dient te worden vernietigd en het daarbij geheven bedrag aan vennootschapsbelasting van f. 159.883,-- dient te worden teruggegeven.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Nr. 718/04 7 april 2006

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde voorlopige aan-slag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999.

1. Ontstaan en loop van het geding.

Aan belanghebbende werd met dagtekening 30 januari 1999 voor het jaar 1999 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, die met dagtekening 19 maart 1999 en 23 september 1999 werd verminderd. Naar aanleiding van de ontvangst door de inspecteur van de aangifte vennootschapsbelasting 1999 is aan belanghebbende met dagtekening 18 november 2000 een tweede voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, met een te betalen bedrag aan belasting van f. 159.883,--, waarmee het (verminderde) bedrag van de op de eerdere voorlopige aanslag gedane betaling werd verrekend.

Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende tegen deze voorlopige aanslag van 18 november 2000 heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 5 juli 2004 het bezwaar ongegrond verklaard en de voorlopige aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 6 augustus 2004 is ingekomen.

Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 14 november 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was namens de inspecteur mr. A, bijgestaan door B. Namens belanghebbende is diens gemachtigde mr. C verschenen.

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Aan de pleitnota van de gemachtigde zijn zonder bezwaar van de zijde van de inspecteur enige bijlagen gehecht.

Met toestemming van het hof heeft de inspecteur bij schrijven van 14 november 2005, ingekomen op 15 november 2005, een drietal zogenaamde screenprints ingezonden. De gemachtigde heeft reeds ter zitting gemeld bezwaar te hebben tegen het alsnog inzenden van deze stukken. Hij heeft bij schrijven van 17 november 2005, ingekomen 18 november 2005, dit bezwaar herhaald en inhoudelijk op de ingezonden stukken gereageerd.

Van alle genoemde (en nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten.

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:

2.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 18 november 2000 een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, waartegen bij schrijven van 29 november 2000 bezwaar is gemaakt, welk bezwaar bij schrijven van 9 juni 2004 is aangevuld.

2.2 Bij schrijven van de ontvanger van de Belastingdienst Noord/Kantoor Heerenveen van 14 januari 2004 is aan belanghebbende meegedeeld dat op deze voorlopige aanslag nog een te betalen bedrag aan belasting openstond. Aan belanghebbende bleek toen dat op die datum nog geen uitspraak op het bezwaar was gedaan.

2.3 Op 21 januari 2004 heeft de gemachtigde van belanghebbende van de inspecteur een kopie ontvangen van de op 7 december 2002 gedagtekende (definitieve) aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. In deze kopie staat als bedrag van de aanslag vermeld f.159.883,-- en als te betalen bedrag f.159.833,-- waarmee voorlopige aanslagen tot een bedrag van f.159.833,-- werden verrekend.

Bij brief van 22 januari 2004, door de inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift, heeft de gemachtigde verzocht de definitieve aanslag te verminderen in verband met het hanteren van een onjuist belastbaar bedrag. De inspecteur heeft bij uitspraak van 18 maart 2004 dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verminderd overeenkomstig het verzoek.

2.4 Bij brief van 9 juni 2004 wijst de gemachtigde de inspecteur erop dat op het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag van 18 november 2000 nog geen uitspraak is gedaan. De inspecteur heeft vervolgens op 5 juli 2004 uitspraak gedaan op het bezwaar.

2.4 Op 6 augustus 2004 is belanghebbende in beroep gekomen tegen deze uitspraak op het bezwaar tegen de voorlopige aanslag van 18 november 2000.

3. Het geschil.

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag met dagtekening 18 november 2000 dient te worden vernietigd en het daarbij geheven bedrag aan vennootschapsbelasting van f. 159.883,-- dient te worden teruggegeven.

4. De standpunten van partijen.

Belanghebbende heeft op gronden, gelijk vervat in het beroepschrift, de pleitnota en het schrijven van 17 november 2005, het standpunt ingenomen dat, nu zij noch haar gemachtigde een definitieve aanslag in de vennootschapsbelasting heeft ontvangen, op de inspecteur de last rust te bewijzen dat een definitieve aanslag is vastgesteld en aan belanghebbende is bekendgemaakt. Zij stelt dat de inspecteur niet is geslaagd in deze bewijslevering. Het door de inspecteur als kopie van de definitieve aanslag van 7 december 2002 gepresenteerde stuk kan geen kopie zijn, nu in de kopie van een computermatig vervaardigde aanslag geen tel- of rekenfouten kunnen zitten, die in het stuk van de inspecteur wel voorkomen. Een voorlopige aanslag kan slechts worden verrekend met een definitieve aanslag. Daar er van moet worden uitgegaan dat, in elk geval niet binnen de termijn van artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) een definitieve aanslag is opgelegd, en derhalve ook niet meer kan worden opgelegd, dient het op de voorlopige aanslag betaalde bedrag te worden teruggegeven aan belanghebbende.

De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift, zijn pleitnota en zijn schrijven van 14 november 2005 de opvatting verdedigd dat de definitieve aanslag met dagtekening 7 december 2002 is opgelegd. Met deze aanslag is de voorlopige aanslag van 18 november 2000 verrekend, zodat belanghebbende geen belang meer heeft bij het beroep. De op 21 januari 2004 door de gemachtigde ontvangen kopie van de definitieve aanslag is een handmatig vervaardigd exemplaar, daar geen kopieën van computermatig vervaardigde aanslagbiljetten worden vervaardigd en bewaard. Bij de handmatige vervaardiging, aan de hand van de digitaal bewaarde gegevens, is helaas een type- of overnamefout opgetreden. Overigens is tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de definitieve aanslag geen beroep ingesteld. De inspecteur acht het beroep ongegrond.

Partijen hebben ter zitting hun standpunten gehandhaafd, zonder daartoe nog nadere gronden te hebben aangevoerd.

5. De overwegingen omtrent het geschil.

5.1 In de door de inspecteur op 15 november 2005 ingezonden screenprints, bevattende digitaal opgeslagen gegevens betreffende de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 ten laste van belanghebbende, is opgenomen dat een aanslag met dagtekening 7 december 2002 is vastgesteld.

5.2 De gemachtigde van belanghebbende heeft op 21 januari 2004 van de inspecteur een aanslagbiljet ontvangen met de vermelding dat dit een kopie is van het aanslagbiljet met aanslagnummer 0000.00.000.V96.0112, met dagtekening 7 december 2002. De gemachtigde bestrijdt dat dit een kopie is van de definitieve aanslag en dat dus niet is komen vast te staan dat een definitieve aanslag is vastgesteld. De verklaring die de inspecteur heeft gegeven voor het door de gemachtigde gesignaleerde verschil in bedragen, door de inspecteur gekenschetst als een type- of overnamefout, komt het hof, gelet op het repeterende verschil van slechts één cijfer, geloofwaardig voor. Het hof gaat er daarom van uit dat het onderhavige biljet een, zij het niet geheel juist, afschrift is van een met dagtekening 7 december 2002 vastgestelde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 ten laste van belanghebbende.

5.3 Uit het vorenvermelde biljet blijkt dat bij deze aanslag voorlopige aanslagen zijn verrekend zodat het te betalen bedrag uiteindelijk uitkomt op nihil. Gelet op het vastgestelde bedrag van de aanslag is derhalve een bedrag van f.159.883,-- verrekend, hetgeen het door de inspecteur gestelde betreffende een type- of overnamefout mede bevestigt.

5.4 Aldus moet het er voor worden gehouden dat met dagtekening 7 december 2002 de (definitieve) aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 ten laste van belanghebbende is vastgesteld en dat daarmee de voorlopige aanslag van 18 november 2000 is verrekend.

5.5 Vast staat dat de kopie van het aanslagbiljet op 21 januari 2004 door belanghebbendes gemachtigde is ontvangen en dat hij daartegen een door de inspecteur als bezwaarschrift aangemerkt schrijven heeft ingediend. De inspecteur heeft op 18 maart 2004 op dit bezwaar beslist. Tegen deze uitspraak is door belanghebbende geen rechtsmiddel aangewend, zodat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan.

5.6 Nu de onderhavige voorlopige aanslag geheel is verrekend met de onherroepelijk vaststaande (definitieve) aanslag heeft belanghebbende geen belang meer bij het onderhavige beroep.

5.7 Het beroep is derhalve ongegrond.

5.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing.

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 7 april 2006 door prof.mr. E. Aardema, vice-president en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier, mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Op 12 april 2006 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.