Home

Gerechtshof Leeuwarden, 30-06-2006, AY0289, BK 134/05 Leges

Gerechtshof Leeuwarden, 30-06-2006, AY0289, BK 134/05 Leges

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
30 juni 2006
Datum publicatie
5 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AY0289
Zaaknummer
BK 134/05 Leges

Inhoudsindicatie

Na cassatie zijn tussen partijen de volgende punten nog in geschil:

- is het heffingsbesluit genomen door een daartoe bevoegd persoon en

- is van de belanghebbende terecht leges geheven wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 134/05 30 juni 2006

Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (hierna: de belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente L (hierna: het hoofd) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden geheven leges.

Ontstaan en loop van het geding

1.1 Van belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 25 maart 2002, wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan een bedrag van € 4.537,80 aan leges geheven.

1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft het hoofd bij uitspraak van 18 juni 2002, verzonden 19 juni 2002, het bedrag aan leges gehandhaafd.

1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem.

1.4 Het gerechtshof te Arnhem heeft in zijn schriftelijke uitspraak van 27 juni 2003, nummer 02/2846, het beroep gegrond verklaard en voor zover thans van belang de uitspraak, alsmede het heffingsbesluit van het hoofd vernietigd. Tevens heeft het hof Arnhem het hoofd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de gemeente L.

1.5 Tegen deze uitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente L (hierna: het college) beroep in cassatie ingesteld.

1.6 In zijn arrest van 2 december 2005, nummer 40.079, heeft de Hoge Raad der Nederlanden voormelde uitspraak van het gerechtshof Arnhem vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de schadevergoeding, en het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.7 Het hoofd heeft op 2 februari 2006 een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbendes gemachtigde mr. A heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een schriftelijke conclusie in te dienen.

1.8 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof van 20 april 2006 te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens het hoofd de heer B en C. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbendes gemachtigde is opgeroepen bij aangetekende brief van 13 maart 2006, welke brief blijkens de handtekening retourkaart op 14 maart 2006 is ontvangen.

1.9 Ter zitting is namens het hoofd het mandaatbesluit van 28 maart 2002 getoond. Tevens is naar aanleiding van de zitting op 28 april 2006 de machtiging voor het voeren van de verwijzingsprocedure ingediend, alsmede een afschrift van het mandaatbesluit van 23 maart 1998.

1.10 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Het hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende was eigenaar van de woning gelegen aan de a-weg 17 te Z (hierna: de woning) op het kadastrale perceel Y 0000 (hierna: het perceel). De woning was geschakeld met de woning a-weg 16, gelegen op de kadastrale percelen Y 0001 en Y 0002. Op de kadastrale kaart die tot de stukken behoort staat binnen de kadastrale grenzen van voornoemde percelen een bouwblok ingetekend omvattende de woningen gelegen aan de a-weg 16 en 17.

2.2 Het perceel waarop de woning stond, lag in het gebied van het bij raadsbesluit van 23 oktober 1989 vastgestelde bestemmingsplan Agrarisch Gebied van de gemeente L. In dat bestemmings-plan had het perceel de bestemming 'houtopstanden' gekregen en staat de woning niet op de plantekening aangegeven. In het voordien geldende bestemmingsplan (hierna: het oude bestemmingsplan) had de grond waarop de woning stond de bestemming 'woondoeleinden'.

2.3 In een brief van 25 november 1998 aan het college heeft de belanghebbende verzocht om aanpassing van het bestaande bouwblok op kadastraal perceel Y 0000. Voor wat betreft a-weg 17 wenst belanghebbende ten behoeve van nieuwbouw van de woning het bouwblok te verschuiven naar de westzijde, zodat het centraal op het perceel komt te liggen en vrij van de woning a-weg 16.

2.4 In antwoord op voornoemde brief deelt het college mee dat in verband met de bestemming 'houtopstanden' voor de vernieuwing van de woning een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig is, waarvan de kosten voor rekening van de eigenaar van het perceel komen. Verder wijst het college op de te volgen procedure en verzoekt het college belanghebbende schriftelijk mee te delen of een herziening van het bestemmingsplan in procedure moet worden gebracht zodat alsdan een definitieve raming van de kosten kan worden toegestuurd.

2.5 Vervolgens heeft belanghebbende het college erop gewezen dat het bestemmingsplan Agrarisch Gebied gelet op het verleden ten onrechte aan de locatie van de woning de bestemming 'houtopstanden' geeft. In verband met deze omissie verzoekt hij het college geen kosten in rekening te brengen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan. Nadat het college dit heeft geweigerd, vraagt de belanghebbende bij brief van 14 februari 2000 om partiële herziening van het bestemmingsplan.

2.6 Bij schriftelijke kennisgeving van 25 maart 2002 wordt vervolgens een bedrag van € 4537,80 (ƒ 10.000,--) aan leges geheven van de belanghebbende (zie 1.1). Deze kennisgeving is namens het college ondertekend door het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Bouwzaken (hierna: het hoofd ROVOB).

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 Na cassatie zijn tussen partijen de volgende punten nog in geschil:

- is het heffingsbesluit genomen door een daartoe bevoegd persoon en

- is van de belanghebbende terecht leges geheven wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan.

3.2 De belanghebbende heeft aangevoerd dat de door hem gevraagde wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is geworden doordat de gemeente bij een eerdere wijziging van het bestemmingsplan de bestemming van het hem toebehorende perceel abusievelijk heeft gewijzigd van 'woondoeleinden' in 'houtopstanden'; abusievelijk, omdat op dat perceel reeds tientallen jaren een (door hem bewoonde) woning stond. Tegen deze achtergrond acht hij het onjuist hem te belasten met de kosten van de bestemmingsplanwijziging.

3.3 Het hoofd stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen de noodzaak van de herziening van het bestemmingsplan en de gemeentelijke vergissing, omdat voor de verplaatsing van de woning op het perceel te allen tijde een herziening van het bestemmingsplan nodig was; ook indien de bestemming 'woondoeleinden' in het bestemmingsplan Agrarisch Gebied voor het op de kadastrale kaart ingetekende bouwblok zou zijn gehandhaafd.

Van een bevoegdheidsgebrek is naar de opvatting van het hoofd geen sprake. Het hoofd ROVOB is door de heffingsambtenaar op 23 maart 1998 gemandateerd om namens hem op te treden voor de heffing van leges, welk besluit op 28 maart 2002 is geactualiseerd. Er is daarom slechts sprake van een gebrek in de vorm waaraan ingevolge het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorbijgegaan kan worden. Overigens wijst hij erop dat de kennisgeving door de uitspraak op bezwaar is bekrachtigd door de daartoe bevoegde heffings-ambtenaar, zodat een eventueel bevoegdheidsgebrek daarmee is hersteld.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van

partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De rechtsoverwegingen

4.1 Bij aanwijzingsbesluit van 23 maart 1998, in werking tredend op 1 april 1998, is het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente L als heffingsambtenaar aangewezen. Bij mandaatbesluit van dezelfde datum, eveneens in werking tredend op 1 april 1998, heeft voornoemd hoofd onder andere het hoofd ROVOB gemandateerd om namens hem op te treden voor de heffing van leges ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de verordening op de heffing en invordering van leges en de daarbij behorende tarieventabel. Op 28 maart 2002 is voornoemd mandaatbesluit geactualiseerd.

4.2. Gelet op het hiervoor overwogene en de omstandigheid dat het in behandeling nemen van een aanvraag tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan wordt genoemd in vorenbedoelde verordening en de daarbij behorende tarieventabel, is het hof van oordeel dat het hoofd ROVOB de kennisgeving als bedoeld onder 1.1 heeft gedaan krachtens een hem door de heffingsambtenaar verstrekt mandaat, en dat de toevoeging onder de kennisgeving 'namens het college' berust op een vormfout waaraan ingevolge artikel 6:22 van de Awb voorbijgegaan kan worden.

4.3 Gelet op de onder 2.1 tot en met 2.3 vermelde feiten en hetgeen het hoofd dienaangaande in de van hem afkomstige stukken heeft opgemerkt, is het hof van oordeel dat voor de verplaatsing van het bouwblok op belanghebbendes perceel ook onder het oude bestemmingsplan een herziening nodig zou zijn geweest. De bestemming 'woondoeleinden' gold immers slechts voor de grond waarop de woning stond, het zogenaamde bouwblok, en niet voor het gehele perceel. Nu de belanghebbende heeft verzocht om verschuiving van het bestaande bouwblok naar een ander deel van het perceel, zoals omschreven onder 2.3, diende ter zake van dit verzoek onder de vigeur van beide bestemmingsplannen een herziening plaats te vinden. Het bedrag aan leges zou derhalve ook verschuldigd zijn geworden wanneer de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan Agrarisch Gebied geen vergissing zou hebben begaan en de oude situatie zou hebben gecontinueerd. Onder die omstandigheden is er geen reden tegemoet te komen aan belanghebbendes verzoek om hem niet te belasten met de kosten van de bestemmingswijziging. Het gelijk is aan de zijde van het hoofd.

5. Proceskosten

Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het gerechtshof

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 30 juni 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mrs. J. Huiskes en G.M. van der Meer, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.M. van der Meer in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en voornoemde griffier.

Op 5 juli 2006 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.