Home

Gerechtshof Leeuwarden, 14-08-2006, AY7104, BK 873/04 Loonbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 14-08-2006, AY7104, BK 873/04 Loonbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
14 augustus 2006
Datum publicatie
30 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AY7104
Zaaknummer
BK 873/04 Loonbelasting

Inhoudsindicatie

Te dezen is in beroep in geschil het antwoord op de vraag of de enkele reisafstand L-Z in de zin van de loonheffing ten aanzien van de werknemers D en E minder of meer beloopt dan 10 kilometer.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Nr. BK 873/04 14 augustus 2006

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 respectievelijk 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2004.

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1 Op 30 juli 2004 zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (: loonheffing) opgelegd. Eén naheffingsaanslag betreft het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 en bedraagt € 4.304, - aan belasting. Daarbij zijn tegelijkertijd een vergrijpboete van € 1.074, - en een beschikking heffingsrente ad € 378, - vastgesteld. De andere naheffingsaanslag heeft betrekking op het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2004 en bedraagt € 2.911, -.

1.2 Op 13 augustus 2004 is namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.

1.3 Bij de bestreden uitspraak van 26 augustus 2004 heeft de inspecteur de naheffingsaanslagen, boete en heffingsrente gehandhaafd.

1.4 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 4 oktober 2004 is bij het hof ingekomen en is gemotiveerd bij schrijven (met bijlagen) van en ingekomen op 12 november 2004.

1.5 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, hebben partijen conclusies gewisseld bij schrijven ingekomen op 15 september 2005 en op 14 oktober 2005.

1.6 De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden ter zitting van 22 mei 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren namens belanghebbende de heer A en mevrouw B (: de gemachtigden) en namens de inspecteur de heer C. Voorafgaand aan de zitting hebben de gemachtigden op 10 mei 2006 een nader stuk ingestuurd, waarvan een afschrift naar de inspecteur is gezonden. Ter zitting heeft de inspecteur zonder bezwaar van de gemachtigde een stuk overgelegd.

1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten.

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende is gevestigd in Z aan de a-straat 3. Aldaar werken haar werknemers de heren E en E. Deze werknemers wonen in L. In de jaren 1999 tot en met 2003 heeft belanghebbende aan deze werknemers een kostenvergoeding woon-werkverkeer verstrekt en deze niet betrokken in de loonheffing. Belanghebbende is daarbij uitgegaan van een enkele reisafstand L-Z van meer dan 10 kilometer.

2.1 Op 19 januari 2004 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar de mening van de inspecteur is de enkele reisafstand L-Z minder dan 10 kilometer. Volgens de inspecteur had belanghebbende de aan de heren D en E in de jaren 1999 tot en met 2003 verstrekte vergoedingen derhalve in de loonheffing moeten betrekken. De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd. Tevens is daarbij een verzuimboete van 25 percent vastgesteld. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij niet deze nageheven loonheffing op de werknemers zal verhalen. Derhalve is met dagtekening 30 juli 2004 over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2004 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 2.911, - opgelegd met als heffingsobject de niet verhaalde loonheffing.

2.3 De voormelde naheffingsaanslagen en boete hebben ten dele betrekking op de werknemers D en E, te weten voor 2/3 deel. Het andere deel van de naheffingsaanslagen en boete hebben betrekking op een niet in geschil zijnde reiskostenvergoeding verstrekt aan werknemer F.

3 Het geschil en standpunten van partijen.

3.1 Te dezen is in beroep in geschil het antwoord op de vraag of de enkele reisafstand L-Z in de zin van de loonheffing ten aanzien van de werknemers D en E minder of meer beloopt dan 10 kilometer.

3.2 Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de meest gebruikelijk weg van L naar de a-straat in Z is de route die wordt aangegeven door ANWB-borden, dat wil zeggen de route over de ringweg van de stad Z. De door de inspecteur als meest gebruikelijke weg aangemerkte route is volgens belanghebbende een sluiproute, die niet bedoeld is voor doorgaand verkeer. Die route dient voor het verkeer van en naar de woonwijk G. Op de wegen van die route mag ook, in tegenstelling tot de ringweg, gefietst worden. Als nadere onderbouwing van haar standpunt verwijst belanghebbende naar de gelijkluidende mening van mevrouw H, vervoerscoördinator van Rijkswaterstaat en naar de omstandigheid dat de regiopolitie Z, afdeling Verkeersondersteuning, het standpunt van belanghebbende kan begrijpen.

3.3 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, gelijk weergegeven in zijn verweerschrift, het standpunt verdedigd dat de door belanghebbende voorgestane route niet kan worden aangemerkt als de meest gebruikelijke weg om van L naar de a-straat in Z te reizen. De door belanghebbende voorgestane route is de route van de inspecteur verlengd met een lus over de ringweg. De inspecteur vindt dat door deze lus de reisafstand en de reisduur onnodig verlengd worden, zonder dat hiermee enig voordeel valt te behalen. Voor de onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de door de Cd-foongids (versie 3 van 4- 2004) en de ANWB Routeplanner gegeven routebeschrijving van het woonadres van respectievelijk D en E naar het werkadres aan de a-straat in Z (vice versa). De inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd.

3.4 Tegen de boete heeft belanghebbende in haar beroep geen andere dan hierboven aangegeven grieven aangevoerd.

3.5 Het bedrag van de naheffingsaanslagen is niet in geschil.

3.6 Voor een uitgebreide onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil.

4.1 Volgens partijen behoren de aan de werknemers D en E verstrekte vergoedingen tot het loon indien die verband houden met woon-werkverkeer waarvan de enkele reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer. Aangezien zij hierbij niet uitgaan van een rechtens onjuist standpunt, volgt het hof hen hierin,

4.2 Ingevolge de in het onderhavige tijdvak van toepassing zijnde artikelen 16 eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de loonbelasting 1964 en 1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 wordt onder “reisafstand” verstaan - voor zover hier van belang -: de afstand tussen de woning of verblijfplaats en de arbeidsplaats gemeten langs de meest gebruikelijke weg.

4.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 1985, nr. 22 528, BNB 1985/164 geoordeeld dat als de meest gebruikelijke weg dient te worden aangemerkt de weg die door het merendeel van de belastingplichtigen bij gebruik van eenzelfde soort vervoermiddel zou worden gevolgd.

4.3 Naar het hof uit de overgelegde foto’s en routes afleidt - en hetgeen ook niet in geschil is - bereizen de werknemers D en E per auto de afstand tussen hun woning en hun arbeidsplaats. Het verschil tussen de door belanghebbende voorgestane route en die van de inspecteur is dat de route van laatstgenoemde wordt verlengd met een lus over de ringweg. Belanghebbende is van mening dat haar route wordt afgesneden door de als “sluiproute” aangemerkte route van de inspecteur. Die route is - naar de onweersproken stelling van belanghebbende - niet bedoeld voor doorgaand verkeer, maar dient voor het verkeer van en naar de woonwijk G. Volgens belanghebbende dient in navolging van de ANWB-borden de ringweg genomen te worden. Het hof is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij stelt, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor het merendeel van de belastingplichtigen die zoals D en E per auto rijden van hun woonplaats L naar de a-straat in Z de door haar voorgestane route de meest gebruikelijk in de zin van het vorenvermelde arrest is, temeer omdat de door de inspecteur overgelegde routebeschrijvingen (zie 3.3) op de - door de inspecteur voorgestane - kortere route wijzen. Belanghebbende heeft evenmin, althans niet voldoende aangegeven, welk voordeel er valt te behalen met haar route ten opzichte van de route van de inspecteur. Dat het voordeel eruit zou kunnen bestaan dat het verkeer in de woonwijk G wordt ontlast leidt er niet toe dat voldaan wordt aan het onder 4.2 vermelde arrest van de Hoge Raad. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat de regiopolitie Z en mevrouw H van Rijkswaterstaat de mening van belanghebbende delen. Dat de route van de inspecteur via de woonwijk G gaat, maakt voorts niet dat deze niet als meest gebruikelijk kan worden aangemerkt. Overigens draagt de omstandigheid dat de gemachtigden desgevraagd ter zitting hebben geantwoord niet te weten welke route de werknemers D en E daadwerkelijk nemen niet bij aan de geloofwaardigheid van hun stelling.

4.4 Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof het beroep ongegrond zal verklaren. Nu geen grieven zijn opgeworpen tegen de vergrijpboete van 25 percent, zal het hof het beroep daaromtrent ook verwerpen.

5. De proceskosten.

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing.

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 14 augustus 2006 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door mr. Drion in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door mr. Drion en de griffier.

Op 28 augustus 2006 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.