Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-11-2006, AZ2226, BK 1100/04 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 10-11-2006, AZ2226, BK 1100/04 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 november 2006
Datum publicatie
15 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ2226
Zaaknummer
BK 1100/04 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht het bedrag van per saldo f 26.250,- als belaste rente heeft aangemerkt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: 1100/04 10 november 2006

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PH) voor het jaar 1999.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende werd voor het jaar 1999 met dagtekening 17 april 2002 een aanslag in de IB/PH opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 88.617,-, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet).

1.2 Op 15 mei 2002 is bij de inspecteur een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 10 november 2004 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 84.494,-.

1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 3 december 2004 is ingekomen en is aangevuld bij brief, ingekomen op 3 januari 2005.

1.4 De inspecteur heeft op 23 februari 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.5 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 25 september 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende en zijn gemachtigde A en namens de inspecteur B. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de inspecteur en aan het hof.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:

2.1 Belanghebbende is op 17 juli 1991 in het huwelijk getreden met mevrouw C (hierna: C) waarbij zij tevoren huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. Een huwelijksrechtelijke gemeenschap van goederen is daarbij uitgesloten maar wel werd een verrekeningsbeding opgenomen.

2.2 In de loop der tijd (ultimo 1994) zijn belanghebbende en C duurzaam gescheiden gaan leven. Bij beschikking van de rechtbank te Zwolle van 29 december 1999, op 24 maart 2000 ingeschreven in de registers van de gemeente L, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

2.3 Belanghebbende en C zijn in 1992 een Vennootschap onder firma (hierna: Vof) aangegaan. De akte van oprichting is gedateerd 17 februari 1992. De openingsbalans is opgemaakt per 1 januari 1992, de slotbalans per 9 juli 1992.

2.4 Belanghebbende heeft in de Vof zijn eenmanszaak ingebracht, bestaande uit de exploitatie van een binnenvaartschip. Bij het aangaan van de Vof heeft hij zich de in de onderneming aanwezige stille reserves niet voorbehouden.

2.5 Het binnenvaartschip is in de loop van 1992 verkocht en de in de Vof gedreven onderneming is daarmee feitelijk gestaakt. Belanghebbende heeft zijn aandeel in de stakingswinst verantwoord in zijn aangifte IB/PH 1992.

2.6 In de civiele procedures (zie punt 2.8 tot en met 2.11 hierna) heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat het niet de bedoeling is geweest om werkelijk vermogen van hem over te laten gaan naar C en dat de oprichting van de Vof moet worden aangemerkt als een schijnhandeling. Het via de Vof zogenaamd overdragen van vermogen aan C is

volgens belanghebbende uitsluitend gedaan om zijn vermogen af te schermen van zijn ex-echtgenote (zie arrest van 14 maart 2001 van het Gerechtshof te Leeuwarden, pagina 2, onderdeel 4, opgenomen in bijlage 3.7 bij het verweerschrift).

2.7 In 1994 heeft belanghebbende een motorschip gekocht dat hij sindsdien in de vorm van een eenmanszaak exploiteert.

2.8 Bij dagvaarding van 14 mei 1997 heeft belanghebbende C gedagvaard tot betaling van f 1.065.796,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening (zie bijlage 3.3 bij het verweerschrift). Dit heeft geresulteerd in het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 26 mei 1999, waarbij de rechtbank de vordering van belanghebbende heeft afgewezen en hem in de proceskosten heeft veroordeeld (zie bijlage 3.4 bij het verweerschrift).

2.9 Bij hoger beroep dagvaarding van 11 augustus 1999 is belanghebbende in hoger beroep gekomen (zie bijlage 3.5 bij het verweerschrift).

2.10 Daarna heeft C belanghebbende in kort geding doen dagvaarden, hetgeen heeft geresulteerd in het vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in kort geding van 1 november 1999. C is hierbij veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een bedrag groot f 213.750,-, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 mei 1997 tot aan de dag der algehele voldoening (zie bijlage 3.6 bij het verweerschrift). Ten aanzien van het bedrag van f 213.750,- staat in het vonnis (onder punt 6.1) vermeld dat C erkend heeft dit bedrag aan belanghebbende schuldig te zijn op grond van het vennootschapscontract.

2.11 In de bodemprocedure heeft het Gerechtshof te Leeuwarden op 14 maart 2001 arrest gewezen. Op grond van dit arrest heeft op 17 april 2001 een comparitie van partijen plaatsgevonden, op welke zitting de zaak tussen partijen is geschikt zoals weergegeven in het proces-verbaal van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 april 2001. In dit proces-verbaal wordt, anders dan in het arrest van 14 maart 2001, omtrent het - naar aanleiding van de kort gedingprocedure - door C betaalde bedrag van f 213.750,-, vermeerderd met wettelijke rente, niets meer vermeld (zie bijlage 3.8 bij het verweerschrift).

2.12 Belanghebbende heeft via D Gerechtsdeurwaarderskantoor en Incassobureau B.V. in november 1999 een bedrag van f 240.000,- ontvangen. C had in beginsel moeten betalen een bedrag van f 213.750,-, vermeerderd met de wettelijke rente ad f 30.371,-, in totaal derhalve een bedrag van f 244.121,-. Zij heeft een bedrag overgemaakt aan de Gerechtsdeurwaarder D van f 242.478,78. Het verschil ad f 1.642,22 heeft betrekking op verrekening van proceskosten. Waarop het verschil van f 2.478,78 (f 242.478,78 minus f 240.000,-) betrekking heeft blijkt niet uit de overgelegde stukken. In de kennisgeving behorende bij de uitspraak op bezwaar (brief van 26 oktober 2004, zie bijlage 5 bij het verweerschrift) is door de inspecteur aangenomen dat het hier gaat om een verrekening van kosten gemaakt door kantoor D.

2.13 De inspecteurheeft bij de uitspraak op bezwaar uiteindelijk ter zake van de wettelijke rente een bedrag van f 30.371,- minus (f 1642,22 + f 2478,78) aan kosten ofwel f 26.250,- in het belastbare inkomen begrepen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht het bedrag van per saldo f 26.250,- als belaste rente heeft aangemerkt.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.

3.3 Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de overdracht van het huis aan de a-straat 20 te L aan hem ingevolge de comparitie van partijen van 17 april 2001 geen verband hield met stille reserves in de Vof.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Uit het onder 2.5 vermelde en de omstandigheid dat in de bij de aangifte voor het jaar 1999 gevoegde jaarstukken, opgemaakt door Stichting E, op bladzijde 8 het onder 2.12 genoemde bedrag van f 240.000,- als een storting vanuit privé is verwerkt, trekt het hof de conclusie dat de vordering van f 213.750,- een vordering was die tot het privé-vermogen behoorde.

4.2 Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het om een zakelijke vordering ging, maar dit heeft hij niet aannemelijk gemaakt.

4.3 Gelet op het onder 2.12 vermelde moet geconcludeerd worden dat de inspecteur terecht een bedrag van per saldo f 26.250,- als belaste rente heeft aangemerkt. De omstandigheid dat belanghebbende stelt dat hij niet de hele hoofdsom van C heeft ontvangen, zoals vermeld onder 2.8, en dat daarom geen sprake kan zijn van rente, maakt het vorenstaande niet anders. Gelet op de tekst van het onder 2.10 vermelde vonnis van 1 november 1999 behoort de rente immers niet tot de hoofdsom en is sprake van wettelijke rente. Nu in het proces-verbaal va de comparitie van 17 april 2001 de onder 2.12 bedoelde betaling buiten de schikking is gelaten, kan niet gezegd worden dat aan het vonnis van 1 november 1999 geen rechtskracht meer toekomt.

4.4 Ten overvloede merkt het hof op dat ook indien de vordering van

f 213.750,- een zakelijke vordering zou zijn, toch ook de wettelijke rente als winst belast zou zijn.

4.5 Belanghebbende heeft in het slot van zijn aanvulling op het beroepschrift nog een verband willen leggen met een ingevolge de onder 2.11 genoemde comparitie van partijen aan hem overgedragen huis en een door hem hiertegenover betaald bedrag van f 75.000,-,.

Dit verband heeft hij echter, mede gelet op het onder 3.3 vermelde, niet aannemelijk gemaakt. Bovendien dateert deze comparitie van het jaar 2001 en is de onderhavige rente van f 26.250,- al in 1999 genoten.

4.6 Gelet op het voorgaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient te worden beslist als hierna te vermelden.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het hof

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 10 november 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 15 november 2006 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.