Home

Gerechtshof Leeuwarden, 17-11-2006, AZ2730, BK 18/06 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 17-11-2006, AZ2730, BK 18/06 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
17 november 2006
Datum publicatie
22 november 2006
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ2730
Formele relaties
Zaaknummer
BK 18/06 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is van mening dat het aandeel en het leveringsrecht dan wel het teeltcontract - ook al zijn deze wel met elkaar verbonden - apart geactiveerd en gewaardeerd moeten worden en dat op de laatste twee kan worden afgeschreven. De inspecteur is van opvatting dat het leveringsrecht/teeltcontract niet van het aandeel kan worden afgesplitst.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 18/06

Uitspraakdatum: 17 november 2006

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/1189 van de rechtbank Leeuwarden van 26 januari 2006 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord kantoor Emmen,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 2 augustus 2002 aan belanghebbende voor het jaar 2000 op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna de Wet) een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van

f 43.952,-.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 14 juni 2005 de aanslag gehandhaafd. Bij uitspraak van 26 januari 2006, verzonden op 30 januari 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 8 maart 2006, bij het hof ingekomen op 9 maart 2006 en aangevuld bij brief (met bijlagen), ingekomen op 26 april 2006.

De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) in hoger beroep ingediend, ingekomen op 21 juni 2006.

De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2006.

Aldaar is als gemachtigde van belanghebbende verschenen A, bijgestaan door de heer B. Namens de inspecteur is verschenen C, bijgestaan door D. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de inspecteur heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een aantal bijlagen overgelegd.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1 Belanghebbende exploiteert een akkerbouwbedrijf in het kader van een maatschap met de heer E. Het boekjaar loopt 1 mei tot en met 30 april.

2.2 Op de balans per 1 mei 1999 heeft de maatschap voor een bedrag van f 148.750,- onder de noemer 'zetmeelquotum' de tot het ondernemingsvermogen behorende aandelen in de coöperatieve F b.a te L (hierna: F) opgenomen. Deze aandelen vormen bedrijfsmiddelen. Belanghebbende brengt over het boekjaar 1999/2000 een bedrag van f 14.875,- (de helft van de door de maatschap gehanteerde afschrijving) ten laste van zijn fiscale resultaat als afschrijving op de aandelen F. Het eerstgenoemde bedrag van f 148.750,- betreft de aanschafwaarde voor de maatschap van de aandelen F (hierna: de aandelen).

2.3 F is opgericht op 11 november 1919 en duurt voor onbepaalde tijd voort. F houdt zich voor zover in casu relevant bezig met het verwerken van aardappelen of andere grondstoffen tot zetmeel en andere daar uit te winnen producten. F is fiscaalrechtelijk niet transparant.

2.4 Een aandeel heeft de nominale waarde van f 500,- en is niet ter beurze genoteerd, maar wel - na toestemming van het bestuur van F - in het vrije verkeer verhandelbaar.

Aan een aandeel zijn onder meer de volgende rechten verbonden:

- stemrecht in de ledenraad;

- recht op een evenredig gedeelte van het vermogen van F en

- recht tot de levering van een tevoren bepaalde hoeveelheid aardappelzetmeel (zetmeelequivalent) tegen een bepaalde prijs.

2.5 Jaarlijks wordt door het bestuur van F de omvang van het hiervoor onder 2.4 bedoelde leveringsrecht van het individuele lid van F, zoals belanghebbende dan wel de maatschap, vastgesteld op ten hoogste 30 ton aardappelen per aandeel dat het desbetreffende lid in eigendom heeft. Toewijzing van het zetmeelequivalent vindt jaarlijks plaats door middel van een teeltcontract. Daarbij wordt rekening gehouden met het totale subcontingent voor de productie van zetmeel dat F sinds 1 juli 1995 wordt toegewezen in het kader van de productiebeheersing door de Raad van Landbouwministers in het kader van de toepassing van artikel 38 e.v. van het EG- Verdrag. Aan belanghebbende wordt, als individuele landbouwer, zelf geen contingent casu quo zetmeelquotum toegekend. Dit zetmeelquotum is van F.

2.6 De onder 2.5 bedoelde contingentering is tijdelijk van aard, maar geldt in elk geval tot en met 2007. Na beëindiging van deze contingentering eindigen niet de onder 2.4 bedoelde - reeds vóór de onder 2.5 vermelde produktiebeheersing bestaande - leveringsrechten. Door de contingentering zijn de leveringsrechten beperkt. De leveringsrechten blijven evenwel bestaan zolang F bestaat, zij het dat het bestuur van F de rechten op nihil kan vaststellen.

2.7 De zogenoemde 'uitbetaalprijs' waartegen het onder 2.4 bedoelde recht om aardappelen te leveren aan F kan worden uitgeoefend, wordt op dit moment deels bepaald door subsidie afkomstig van de Europese Unie, welke wordt verstrekt aan F in het kader van de onder 2.5 bedoelde contingenteringsregeling.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 Belanghebbende is van mening dat het aandeel en het leveringsrecht dan wel het teeltcontract - ook al zijn deze wel met elkaar verbonden - apart geactiveerd en gewaardeerd moeten worden en dat op de laatste twee kan worden afgeschreven. De inspecteur is van opvatting dat het leveringsrecht/teeltcontract niet van het aandeel kan worden afgesplitst.

3.2 Volgens belanghebbende kan een vergelijking worden gemaakt met een boer die een melk- of suikerquotum heeft. De inspecteur is van opvatting dat de situaties waarin dergelijke quota van een boer zelf zijn, geheel onvergelijkbaar zijn met de voorliggende casus.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Het hof is van oordeel dat, gelet op het onder 2.2 tot en met 2.7 vermelde, belanghebbende dan wel de maatschap niet apart van het aandeel een leveringsrecht/teeltcontract kan activeren. Het leveringsrecht (en in het verlengde daarvan het teeltcontract) is één van de aan het aandeel verbonden rechten (zie 2.4) en is medebepalend voor de waarde van het aandeel. Belanghebbende dan wel de maatschap kan derhalve niet afschrijven op zijn/haar leveringsrecht/teeltcontract. Ook is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van vermindering van de gebruikswaarde van de aandelen, zodat afschrijving hierop niet mogelijk is. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de bedrijfswaarde van de aandelen is gedaald beneden de kostprijs, zodat afwaardering van de aandelen ook niet mogelijk is.

4.2 Volgens belanghebbende kan een vergelijking worden gemaakt met een boer die een melk- of suikerquotum heeft. Het hof is met de inspecteur van oordeel dat de stuaties waarin dergelijke quota van een boer zelf zijn, geheel onvergelijkbaar zijn met de voorliggende casus (zie 2.5 slot).

Voor het geval met betrekking tot een melk- of suikerquotum in sommige gevallen wel een situatie zou bestaan die vergelijkbaar is met de onderhavige, is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur er een voor de betreffende belastingplichtige gunstiger zienswijze op na zou houden.

4.3 Het gelijk is derhalve aan de zijde van de inspecteur.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 17 november 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en prof. dr. J.J.M. Jansen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 22 november 2006 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.