Home

Gerechtshof Leeuwarden, 06-04-2007, BA2604, BK 52/06 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 06-04-2007, BA2604, BK 52/06 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
6 april 2007
Datum publicatie
11 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA2604
Zaaknummer
BK 52/06 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 06/52

Uitspraakdatum: 6 april 2007

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Z, belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 06/29 van de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2006 in het geding tussen

de belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking van 31 maart 2005 de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 12 te Z (hierna: de onroerende zaak/ de woning) vastgesteld op € 123.630,--. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De waardepeildatum is 1 januari 2003.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 21 november 2005 het bezwaar gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar een bedrag van

€ 68.780,--.

1.3 Bij uitspraak van 10 mei 2006, verzonden op 11 mei 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4 Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 1 juni 2006, bij het hof ingekomen op 2 juni 2006.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

Van belanghebbende is op 20 februari 2007 nog een brief (met bijlagen) binnengekomen.

1.5 De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2007.

Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, A.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een twee-onder-één-kap woning, bouwjaar circa 1919, met een garage. De kaveloppervlakte bedraagt 144 m². De onderhoudstoestand van de woning is matig tot slecht.

2.2 Bij de onder 1.1 vermelde beschikking is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op

€ 123.630,--. Voormelde waarde is bij de uitspraak op bezwaar verlaagd naar een bedrag van

€ 68.780,--.

2.3 De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de in het geschil zijnde vraag bevestigend. Hij voert hiertoe, zakelijk weergegeven, aan dat de taxatie van de woning ten onrechte is uitgevoerd door een taxateur die in dienst is van de gemeente Leeuwarden. Belanghebbende wijst erop dat de waarde voor het vorige tijdvak € 18.151,-- bedroeg en dat die waarde niet is gewijzigd.

3.3 De heffingsambtenaar is van mening dat de waarde in de bezwaarfase juist is vastgesteld en dat de rechtbank het hiertegen gerichte beroep van belanghebbende terecht ongegrond heeft geoordeeld. De omstandigheid dat de taxatie is geschied door een taxateur die in dienst is van de gemeente doet aan de waarde van de taxatie niet af. De door belanghebbende genoemde waarde voor een eerder tijdvak acht hij niet relevant.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting hebben partijen hun standpunten gehandhaafd.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de WOZ wordt de waarde in dit geval bepaald op de waarde die per 1 januari 2003 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economisch verkeer).

4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

4.3 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2003 - met inachtneming van de WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde verwijst de heffingsambtenaar onder meer naar een taxatierapport van 31 januari 2006, opgemaakt door A, beëdigd makelaar/ taxateur o.z. en register WOZ-taxateur. De taxateur concludeert in het rapport tot een waarde van € 68.780,--. Bij deze waardebepaling heeft de taxateur onder andere rekening gehouden met de verkoopgegevens van drie referentieobjecten alsmede met de omstandigheid dat de algehele onderhoudstoestand van de woning matig tot slecht is.

4.4 Blijkens het door de heffingsambtenaar in geding gebrachte taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 4.2 bedoelde vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde vergelijkingspercelen vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 2003. De verschillen tussen de vergelijkingspercelen en de onroerende zaak van belanghebbende, zijn in het taxatierapport voldoende tot uitdrukking gebracht. De onroerende zaak is beduidend lager gewaardeerd dan de in het rapport vermelde vergelijkingsobjecten.

4.5 Het hof acht, gelet op het goed onderbouwde taxatierapport, de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast van de vastgestelde waarde, geslaagd.

4.6 De enkele omstandigheid dat de taxatie is uitgevoerd door een taxateur die in dienst is van de gemeente betekent niet dat aan de juistheid van de taxatie getwijfeld moet worden, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken. Anders dan belanghebbende meent, is het hof dan ook niet gehouden een onafhankelijke taxateur aan te wijzen.

4.7 Verwijzing naar de waarde zoals deze voor de onroerende zaak voor de voorgaande twee peildata gold, kan belanghebbende niet baten. Het wetsvoorschrift tot hernieuwde vaststelling van deze heffingsgrondslag - op grond van artikel 22 lid 2 van de WOZ gold de bij beschikking vastgestelde waarde per vorige peildata voor een tijdvak van vier jaren, thans dient de waarde per kalenderjaar te worden vastgesteld- vloeit juist voort uit onberekenbare ontwikkelingen in een dergelijk tijdsbestek van de waarde van een bepaalde onroerende zaak in het economisch verkeer.

4.8 Nu belanghebbende ook overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die de waardevaststelling krachteloos maken en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat de waarde per de peildatum 1 januari 2003, in de bezwaarfase, op een te hoog bedrag is vastgesteld, ziet het hof ook anderszins geen reden tot verlaging van deze waarde.

4.9 Op grond van het vorenstaande dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 6 april 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. D.J. Keur, vice-president, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 11 april 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.