Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-05-2007, BA5194, BK 36/06 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 11-05-2007, BA5194, BK 36/06 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 mei 2007
Datum publicatie
16 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA5194
Zaaknummer
BK 36/06 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, omdat hij en zijn echtgenote in redelijkheid niet hoefden te twijfelen aan de fiscale aanvaardbaarheid van de aangifte, zodat de grove schuld van de door hen ingeschakelde deskundige niet aan belanghebbende kan worden toegerekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 06/00036

Uitspraakdatum: 11 mei 2007

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen

de inspecteur

tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/1986 van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2006 in het geding tussen

X

wonende te Z, de belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 000.00.000.H17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.716. Tevens is een vergrijpboete opgelegd van 25% (€ 223).

Belanghebbende heeft tegen de opgelegde vergrijpboete een bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak van 27 oktober 2005 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank Leeuwarden (hierna de rechtbank) ingesteld.

Bij uitspraak van 19 april 2006 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd, evenals de navorderingsaanslag voorzover deze betrekking heeft op de opgelegde boete.

Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 1 mei 2006, bij het hof ingekomen op 2 mei 2006. Bij brief van 29 juni 2006 (met bijlage) heeft de inspecteur de gronden van het hoger beroep ingediend.

Namens belanghebbende is op 17 juli 2006 een verweerschrift ingediend, nadat op 15 mei 2006 een machtiging van belanghebbende is binnengekomen.

De tweede meervoudige belastingkamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2007. Aldaar zijn verschenen A, namens de inspecteur, alsmede belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, tevens gemachtigde, mevrouw B. Namens de inspecteur is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stuken moet de inhoud als hier ingelast worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als niet tussen partijen in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende heeft bij zijn aangifte IB/PV 2001 een bedrag van € 2.379 aan premies in aftrek gebracht welke premies betrekking hebben op een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, welke op 1 september 1989 is ingegaan.

2.2. De echtgenote van belanghebbende verzorgt al sinds jaar en dag (met hulp) de belastingaangifte van belanghebbende. De aangifte 2001 heeft zij door een bevriende deskundige, werkzaam op een accountantskantoor, laten verzorgen. Zij heeft deze deskundige ten behoeve van de aangifte 2001 de over dat jaar betaalde premienota voor voormelde kapitaalverzekering ter hand gesteld.

2.3. Conform de door deze deskundige opgestelde aangifte heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.337.

2.4. Nadien is de inspecteur bij gelegenheid van de aanslagregeling 2003 gebleken dat belanghebbende heeft verzuimd om - met het oog op het waarborgen van de aftrekbaarheid van de premies - zijn kapitaalverzekering met lijfrenteclausule tijdig aan te passen, zoals bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 28 augustus 2002 (nr.CPP2002/1275M, BNB 2002/360). Bij dit besluit is bepaald dat voor premies die zijn of worden betaald in de jaren 2001 en 2002 een dergelijk aanpassing uiterlijk op 31 december 2002 moet plaatsvinden, dan wel, indien dat tijdstip later is, het tijdstip waarover de aangifte 2001 wordt gedaan. De inspecteur heeft daarom bij aanslag van 15 juli 2005 de primitieve aanslag gecorrigeerd en een vergrijpboete van 25% van het te betalen belastingbedrag opgelegd.

2.5. De verzekeringsmaatschappij van belanghebbende (C), bij wie de bedoelde kapitaalverzekering liep, heeft hem over de noodzaak tot wijziging van zijn kapitaalverzekering met lijfrenteclausule met het oog op de aftrekbaarheid van de premies tijdig en schriftelijk geïnformeerd. Belanghebbende en diens echtgenote hebben deze schriftelijke informatie wel ontvangen, maar niet aan de bevriende deskundige ter beschikking gesteld met het oog op de aangifte IB/PV over 2001. Op het aanbod van C van een persoonlijk advies door middel van huisbezoek door de tussenpersoon zijn belanghebbende en zijn echtgenote niet ingegaan.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, omdat hij en zijn echtgenote in redelijkheid niet hoefden te twijfelen aan de fiscale aanvaardbaarheid van de aangifte, zodat de grove schuld van de door hen ingeschakelde deskundige niet aan belanghebbende kan worden toegerekend.

3.2. Naar de mening van de inspecteur is in dit geval niet alleen sprake van grove schuld aan de zijde van de door belanghebbende ingeschakelde deskundige, maar ook aan de zijde van belanghebbende, omdat deze ernstig is tekortgeschoten in zijn zorgplicht ten aanzien van de eigen aangifte en niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd in de samenwerking met zijn gemachtigde. Hiertoe voert de inspecteur aan dat de verzekeringsmaatschappijen hun verzekerden eind 2000 hebben aangeschreven en daarbij hebben geadviseerd of de bestaande lijfrentepolis kon worden voortgezet of dat die polis om in aanmerking te blijven komen voor belastingaftrek, moest worden aangepast. Ook tegen het eind van 2002 hebben de verzekeringsmaatschappijen hun verzekerden hierover nogmaals aangeschreven om te wijzen op de gewijzigde fiscale wetgeving ten aanzien van de premieaftrek voor lijfrenteverzekeringen. Daarbij is aan belanghebbende de mogelijkheid geboden van een persoonlijk advies waarvoor de tussenpersoon bij hem thuis zou komen. Belanghebbende heeft daarvan echter geen gebruik gemaakt. Ook wijst de inspecteur erop dat belanghebbende heeft nagelaten om de door zijn echtgenote ingeschakelde deskundige op de hoogte te brengen van de van C afkomstige informatie over dit onderwerp.

3.3. Bovendien is de inspecteur van mening dat de ingrijpende wijziging van het belastingstelsel per 1 januari 2001 een feit van algemene bekendheid mag worden genoemd. Daarbij wijst de inspecteur erop dat de echtgenote van belanghebbende al zeer lange tijd de belastingaangiftes verzorgt en dus geen leek is op fiscaal gebied, zodat het haar – mede in het licht van de informatie van C - niet kan zijn ontgaan dat er een wijziging was opgetreden in de fiscale aftrekbaarheid van de premies van de kapitaalverzekering van haar echtgenoot.

3.4. Namens belanghebbende is aangevoerd dat hij het invullen van zijn aangifte aan zijn echtgenote pleegt over te laten, die in deze procedure ook als zijn gemachtigde optreedt. De gemachtigde erkent dat zij zich onvoldoende heeft verdiept in de informatie die haar echtgenoot over deze kwestie van de verzekeringsmaatschappij heeft ontvangen, maar stelt dat de door haar ingeschakelde deskundige daar ook niet naar heeft gevraagd. Zij is van mening dat de hoogte van de opgelegde boete in wanverhouding staat tot de aard van het vergrijp.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Op grond van art. 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen – voor zover hier van belang - kan de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling van een navorderingsaanslag een boete opleggen indien het met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De inspecteur heeft de onderhavige vergrijpboete van 25% op deze bepaling gebaseerd, alsmede op par. 25 tweede lid en par. 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

4.2. Bij arrest van 1 december 2006, nr. 40.369 heeft de Hoge Raad voor vergrijpboetes toerekening van opzet en grove schuld van een ander dan de belastingplichtige aan de belastingplichtige uitgesloten. Hierbij is de Hoge Raad teruggekomen van zijn arrest BNB 1988/270. De enkele omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld wiens opzet of grove schuld wordt vastgesteld, rechtvaardigt, aldus de Hoge Raad in deze uitspraak, niet het vermoeden dat ook bij de belastingplichtige opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In de uitspraak van 1 december 2006 heeft de Hoge Raad echter ook overwogen dat opzet of grove schuld van de adviseur kan samengaan met opzet of grove schuld van de belastingplichtige en dat in dat geval van belang kan zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur.

4.3. Het hof stelt vast dat niet in geschil is dat de deskundige die door belanghebbende en/of zijn echtgenote is ingeschakeld om de belastingaangifte 2001 te verzorgen grove schuld kan worden verweten, nu deze, ondanks de informatie daarover in de toelichting bij de aangifte, over het hoofd heeft gezien dat de premie voor de kapitaalverzekering niet aftrekbaar was, omdat die verzekering niet door belanghebbende was aangepast in verband met het nieuwe belastingstelsel.

4.4. De vraag is nu of in het licht van voormelde uitspraak van de Hoge Raad ook belanghebbende grove schuld kan worden verweten ten aanzien van deze onjuiste aangifte.

4.5. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. In rechte staat vast dat belanghebbende door zijn verzekeringsmaatschappij tijdig is gewaarschuwd dat zijn kapitaalverzekering moest worden aangepast om ook onder het nieuwe belastingstelsel nog te kunnen profiteren van belastingaftrek van de premie. Belanghebbende heeft voorts niet betwist dat hij hiervoor door zijn verzekeringsmaatschappij ook nog een tweede keer schriftelijk is gewaarschuwd, zoals de inspecteur heeft gesteld. Bovendien is hij niet ingegaan op een aanbod voor huisbezoek door zijn tussenpersoon om een en ander nader toe te laten lichten. Ten slotte heeft belanghebbende ook verzuimd om de brieven van zijn verzekeringsmaatschappij aan de door hem ingeschakelde deskundige ten behoeve van zijn aangifte ter hand te stellen. Hierdoor heeft belanghebbende niet de zorg betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de samenwerking met de mede namens hem ingeschakelde adviseur.

4.6. Voornoemde omstandigheden acht het hof voldoende grond voor het aannemen van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, zodat de opgelegde boete van € 223,= passend en geboden is.

4.7. Voor zover belanghebbende zou willen betogen dat hem geen schuld kan worden toegerekend, nu niet hijzelf, maar zijn echtgenote feitelijk de aangifte verzorgde, kan hem dat reeds daarom niet baten, omdat geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij zelf niet in staat was om voormelde berichtgeving van C op zijn waarde te schatten en deze aan de deskundige te doen toekomen. Ter zitting van het hof heeft belanghebbende immers nog meegedeeld dat hij al lange tijd in Nederland verblijft en Nederlands kan lezen.

4.8. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, waarbij het hof het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2005 alsnog ongegrond zal verklaren. Het hof ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

5. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank waarvan beroep en

verklaart het bij de rechtbank ingesteld beroep ongegrond.

Gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2007 door mr. G.M. Van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. D. Keur, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 16 mei 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen