Home

Gerechtshof Leeuwarden, 25-05-2007, BA6081, BK 78/06 Loonbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 25-05-2007, BA6081, BK 78/06 Loonbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
25 mei 2007
Datum publicatie
31 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA6081
Zaaknummer
BK 78/06 Loonbelasting

Inhoudsindicatie

De inspecteur stelt in hoger beroep dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft vernietigd. Hij stelt primair dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Belanghebbende heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de reële kans dat geen of te weinig belasting werd afgedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 78/06

Uitspraakdatum: 25 mei 2007

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord,

de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/1317 van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2006 in het geding tussen

X B.V. te Z, belanghebbende,

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2005 over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 00.00.000.A.01.3500) loonbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd van € 22.220,-, alsmede bij beschikking een boete van 50 percent daarvan ofwel € 11.110,-.

Nadat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen deze naheffingsaanslag en boete heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 27 juni 2005, het belastingbedrag en de boete gehandhaafd. Bij uitspraak van 15 juni 2006, verzonden op 16 juni 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de belastingaanslag verminderd tot € 14.830,- en het primaire boetebesluit vernietigd.

Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 6 juli 2006 (met bijlagen), bij het hof ingekomen op 6 juli 2006.

Belanghebbende heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2007.

Belanghebbende is bij aangetekende brief van 8 maart 2007, waarvan de ontvangstbevestiging, getekend op 12 maart 2007, ter griffie is terugontvangen, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Aldaar is namens de inspecteur verschenen de heer A, bijgestaan door B.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1 Belanghebbende is opgericht op .. april 19... De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het aannemen en uitvoeren van bestratingwerkzaamheden en al hetgeen daarmee samenhangt.

2.2 De heer C is de enige aandeelhouder van belanghebbende.

2.3 De heer C heeft in 2003 werkzaamheden voor belanghebbende verricht. Deze werkzaamheden bestonden onder andere uit het verzorgen van de financiële administratie, het inwerken van een administratief medewerker, het doen van aangifte voor de loon- en omzetbelasting, alsmede het leggen van contacten met opdrachtgevers en banken. Voorts had de heer C bemoeienis met de inkoop van stenen en materialen.

2.4 De heer C heeft in 2003 geen loon genoten van belanghebbende. Met betrekking tot de jaren 2002 en 2003 is ten aanzien van hem door belanghebbende geen zogenaamd gebruikelijk loon vastgesteld zoals bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Het maximum premie-inkomen waarover ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (: WAZ) premie (WAZ) wordt geheven bedroeg voor het jaar 2003 op grond van artikel 72, tweede lid, WAZ € 38.118,-. De inspecteur heeft over het jaar 2003 het loon van de heer C gesteld op € 38.118,- Over dit bedrag is € 12.194,- aan loonheffing bij belanghebbende nageheven.

2.5 De rechtbank heeft overwogen dat op belanghebbende als inhoudingsplichtige de last rust de hoogte van het gebruikelijk loon aannemelijk te maken nu zij stelt dat dit lager is dan de maximale WAZ-grondslag ( € 38.118,-) en dat belanghebbende daarin niet is geslaagd.

2.6 De inspecteur heeft over de correctie op grond van artikel 12a van de Wet LB een boete opgelegd van 50 percent. De rechtbank heeft deze boete geheel laten vervallen, omdat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet.

3. het geschil en de standpunten van partijen

3.1 De inspecteur stelt in hoger beroep dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft vernietigd. Hij stelt primair dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Belanghebbende heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de reële kans dat geen of te weinig belasting werd afgedragen. De boete dient 50 percent te bedragen. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van grove schuld. Het is van algemene bekendheid dat gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a van de Wet LB als zodanig in de heffing moet worden betrokken. Nu over dit loonelement geen belasting is ingehouden en afgedragen, is sprake van ernstige verwijtbaarheid, gelijk te stellen met (een geval van) grove schuld, te beboeten met 25 percent. Hij heeft dit subsidiaire standpunt ter zitting van de rechtbank naar voren gebracht.

3.2 De inspecteur heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de door hem bepleite boetepercentages alleen moeten worden toegepast op het onder 2.4 vermelde bedrag van

€ 12.194,- aan loonheffing.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 De inspecteur heeft over de correctie op grond van artikel 12a van de Wet LB een verhoging opgelegd van 50 percent. De rechtbank heeft deze boete geheel laten vervallen, omdat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. De rechtbank heeft niet nagegaan of sprake was van grove schuld, omdat zij er van uitging dat de inspecteur dat niet subsidiair had gesteld. Uit de ter zitting van de rechtbank door de inspecteur overgelegde pleitnota blijkt echter dat hij dat wel heeft gedaan.

4.2 Naar het oordeel van het hof moet er vanuit worden gegaan dat bij inhoudingsplichtigen als de onderhavige de regeling van artikel 12a van de Wet LB bekend was en had belanghebbende moeten beseffen dat voor het aannemelijk maken van het gebruikelijke loon, nu zij kennelijk tot en met de zitting bij de bij de rechtbank stelde dat dit lager is dan de maximale WAZ-grondslag (namelijk nihil), een deugdelijke onderbouwing noodzakelijk was. Aangenomen moet worden dat belanghebbende hiervoor geen zorg heeft gedragen. Desondanks gaat het het hof in het onderhavige geval te ver om te zeggen dat belanghebbende zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat zij bij controle haar stelling niet aannemelijk zou kunnen maken, maar naar het oordeel van het hof is toch wel sprake van grove schuld, dat is in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Naar het oordeel van het hof is het derhalve aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting op aangifte is afgedragen. Het hof acht een boete van 25 percent van € 12.194,- dan ook passend en geboden.

4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna te vermelden.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het hof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de boetebeschikking betreft;

bevestigt de uitspraak voor het overige en vermindert de door de inspecteur opgelegde boete tot een bedrag van 25 percent van € 12.194,- ofwel € 3.048,-.

Aldus vastgesteld op 25 mei 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. G.W.B. van Westen, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 30 mei 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.