Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-07-2007, BB0680, BK 945/04 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 09-07-2007, BB0680, BK 945/04 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 juli 2007
Datum publicatie
31 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0680
Zaaknummer
BK 945/04 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat het hem als ondernemer vrijstaat om kosten al dan niet tot zijn onderneming te rekenen, dat hij de kosten van de vlieglessen tot zijn onderneming heeft gerekend en dat die kosten derhalve als zakelijke kosten ten laste van de winst kunnen worden gebracht.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: 04/00945 9 juli 2007

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1. Van belanghebbende is ter griffie op 21 oktober 2004 een beroepschrift ingekomen. Het beroep is aangevuld bij brieven van 18 november 2004 en 27 december 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 10 september 2004 betreffende de met dagtekening 21 juni 2002 aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.

1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 144.159.

Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 106.437.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair ƒ 81.283 en subsidiair f 92.463

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.5. De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige belastingkamer op 3 april 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en diens gemachtigde A, alsmede namens de inspecteur B. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Deze pleitnota wordt tot de stukken van het geding gerekend. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen. Ter zake heeft een briefwisseling met partijen plaatsgevonden.

1.7. Een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige belastingkamer van 11 juni 2007. Aldaar zijn toen verschenen belanghebbende en diens voornoemde gemachtigde. Namens de inspecteur is, hoewel hij onder vermelding van datum, plaats en tijdstip bij aangetekende brief is uitgenodigd ter zitting te verschijnen, niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat eveneens aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

2.1. Belanghebbende, geboren op 11 juli 1955, exploiteerde in het onderhavige jaar in de vorm van een eenmanszaak onder meer een camping te L waar tevens bungalows en fietsen/skelters werden verhuurd (verder ook: het vakantiebestedingsbedrijf).

2.2. In het onderhavige jaar en in het daaraan voorafgaande jaar heeft belanghebbende vlieglessen gevolgd. Deze lessen hebben geresulteerd in het behalen van het zogeheten PPL-brevet (“private pilot licence”; hierna ook: het brevet). Dit brevet geeft de bevoegdheid tot het uitvoeren van privé-vluchten met eenmotorige vliegtuigen. Bevoegdheid om commercieel of beroepsmatig te vliegen geeft dit brevet niet.

2.3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 50.878. Hij heeft, voor zover hier van belang, een bedrag van ƒ 13.974 voor vlieglessen ten laste van de winst gebracht en in verband hiermee een scholingsaftrek geclaimd van ƒ 11.180. De inspecteur heeft de aftrek van de voor de vlieglessen gedane uitgaven en de scholingsaftrek geweigerd.

2.4. Op 28 april 2003 heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld bij belanghebbende teneinde informatie in te winnen inzake onder meer de aftrek van de onder 2.2. bedoelde vlieglessen. In het ter zake van dit onderzoek op 29 april 2003 opgestelde rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“3.2 Aftrek vlieglessen en de daarop betrekking hebbende scholingsaftrek.

De vlieglessen hebben geleid tot het behalen van een brevet voor éénmotorige vliegtuigen. Belastingplichtige is steeds op zoek naar wegen, waarin hij zich kan onderscheiden van de concurrentie. Een van die wegen leidde tot het volgen van vlieglessen. De bedoeling daarvan was, dat geïnteresseerden een verkenningsvlucht kunnen boeken vanaf M voor een rondvlucht boven Noord-Nederland. Ik verwijs naar de bijgevoegde folder. Belastingplichtige wil nog proberen het brevet voor helikopterpiloot te verkrijgen. Het is dan de bedoeling dat er op eiland een helikopter zal worden gestationeerd, die bedoeld is voor - onder andere - het ziekenvervoer. Dit zal de nodige tijdwinst opleveren ten opzichte van de huidige gang van zaken.

De exploitatie van het vliegtuig is ondergebracht in een nieuw opgerichte besloten vennootschap, C B.V. opgericht .. april ..... De aandeelhouders zijn D B.V. en E B.V.

Het vliegtuig werd voor rekening van de vennootschap in 2001 gekocht voor een bedrag van f 368120 exclusief omzetbelasting. Het vliegtuig is gestationeerd in M. Het wordt naast rondvluchten ook verhuurd aan leerling piloten. Het is niet de bedoeling dat belastingplichtige beroepsmatig gebruik zal maken van het brevet.”

2.5. Tot de stukken behoren de jaarrekeningen 1998 en 1999. In deze jaarrekeningen staat ter toelichting bij de aftrek van de kosten van de vlieglessen het volgende vermeld:

“Belastingplichtige volgt een opleiding tot helicopterpiloot. Motivatie om deze kosten als onderdeel van de eenmanszaak te zien:

- de vliegerij ligt in het verlengde van de huidige aktiviteiten en ook andere aktiviteiten waaronder ziekenvervoer, personenvervoer en zakelijk vervoer.

- de huidige aktiviteiten worden opgewaardeerd, naast verhuur van accomodaties wordt er in de toekomst ook vervoer aangeboden.

- het zorgt voor een groot onderscheid ten opzichte van concurrenten die deze extra service niet kunnen aanbieden.”

2.6. Voorts behoren tot de stukken ook brieven van belanghebbende, gedateerd 18 februari 1999 en 17 februari 2006, aan de gemeente L inzake de mogelijke aanschaf van een locatie op een bedrijventerrein, alsmede een uit het jaar 2000 daterende “Enquête F”, waarin belanghebbende – voor zover van belang – op de vraag voor welke doeleinden hij voornemens is aan te kopen grond te gaan gebruiken het volgende verklaart:

“Gebruik geef ik nu nog niet aan maar valt binnen uw huidige gebruiksbepalingen. Is het mogelijk om een helicopter aan te laten vliegen en te stallen in een loods. graag wil ik over dit deel met U van gedachten wisselen”.

3. Het geschil

In geschil is primair of de uitgaven voor vlieglessen ten behoeve van de onderneming zijn gedaan en of recht bestaat op scholingsaftrek, en subsidiair of evenvermelde kosten als tot de buitengewone lasten behorende kosten voor een opleiding of studie voor een beroep in aftrek kunnen worden gebracht.

4. De standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en de aan deze uitspraak gehechte processen-verbaal van het verhandelde op de zittingen van 3 april 2006 en 11 juni 2007.

5. De overwegingen omtrent het geschil:

5.1. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat het hem als ondernemer vrijstaat om kosten al dan niet tot zijn onderneming te rekenen, dat hij de kosten van de vlieglessen tot zijn onderneming heeft gerekend en dat die kosten derhalve als zakelijke kosten ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Het Hof volgt belanghebbende in zoverre hierin dat het de ondernemer in beginsel vrij staat te beslissen welke kosten hij voor zijn onderneming wenst te maken. Aftrek is evenwel slechts mogelijk indien aannemelijk is dat de kosten ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. De bewijslast dat dit het geval is rust daarbij op de ondernemer.

5.2. Ter zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat de kosten van de vlieglessen een zakelijk karakter hebben aldus gepreciseerd dat het ging om kosten “ten behoeve van de ontwikkeling van mijn bedrijf en van mijzelf”. Gelet op deze precisering en in aanmerking nemende dat de door belanghebbende gevolgde vlieglessen hebben geresulteerd in het behalen van een brevet dat hem niet de bevoegdheid geeft om op enigerlei wijze beroepsmatig c.q. op commerciële basis te vliegen, is het Hof van oordeel dat, nog daargelaten of belanghebbende in 1999 al voornemens was (helikopter)vluchten te gaan aanbieden en of de uitvoering van dat voornemen in redelijkheid kans van slagen had – belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vlieglessen heeft gevolgd met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming De vlieglessen staan in een te ver verwijderd verband van de onderneming om een zakelijke band tussen de voor deze lessen gemaakte kosten en de onderneming aan te nemen. De kosten kunnen naar het oordeel van het Hof mitsdien niet als zakelijke kosten ten laste van de winst worden gebracht.

5.3. In aanmerking nemende dat op grond van artikel 11c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) de zogenoemde scholingsaftrek uitsluitend aan de orde kan komen indien de kosten en lasten van scholing van in de onderneming werkzame personen bij het bepalen van de winst in aftrek komen en – zoals onder 5.2. is geoordeeld – in casu de door belanghebbende voor de vlieglessen gemaakte kosten niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht, komt belanghebbende niet in aanmerking voor toekenning van scholingsaftrek.

5.4. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen volgt dat belanghebbendes primaire stelling faalt .

5.5. Naar het oordeel van het Hof kunnen de door belanghebbende voor de vlieglessen gemaakte kosten evenmin in aftrek worden gebracht als studiekosten als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet. Tot de aftrekbare uitgaven voor een studie of opleiding voor een beroep kunnen alleen worden gerekend de kosten welke worden gemaakt ter verbetering van de financieel-economische positie van de belastingplichtige. Belanghebbende heeft naar ’s Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat hij de kosten voor de vlieglessen heeft gemaakt om zijn maatschappelijke positie in financieel-economisch opzicht te verbeteren. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende met het door hem behaalde brevet uitsluitend privé-vluchten mag verrichten, terwijl is gesteld noch gebleken dat het behalen van het brevet voor belanghebbende een eerste stap was tot het verkrijgen van de bevoegdheid om op commerciële basis vluchten uit te voeren. Objectief bezien was het dan ook in redelijkheid niet te verwachten dat belanghebbende zijn met de vlieglessen verworven kennis beroepsmatig productief zou kunnen maken en aldus zijn financieel-economische positie zou kunnen verbeteren. Daaraan doet niet af de enkele stelling van belanghebbende dat hij de bij het volgen van de vlieglessen verworven kennis thans gebruikt bij het – in de vorm van een B.V. – opzetten van een veerdienst tussen L en het vaste land.

5.6. Uit al het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende de voor de vlieglessen gemaakte kosten niet in aftrek kan brengen. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.

6. De conclusie

Het beroep is ongegrond.

7. De proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

Het gerechtshof :

verklaart het beroep ongegrond.

Gedaan op 9 juli 2007 door mr. D.B. Bijl, voorzitter, mrs. M.E. van Hilten en E.M. Vrouwenvelder, leden, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H.A. Brands, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Op 25 juli 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.