Home

Gerechtshof Leeuwarden, 27-07-2007, BB0731, BK 952/04 OZB

Gerechtshof Leeuwarden, 27-07-2007, BB0731, BK 952/04 OZB

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
27 juli 2007
Datum publicatie
1 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0731
Zaaknummer
BK 952/04 OZB

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende op 1 januari 2004 als gebruiker van de woning moet worden aangemerkt.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: Nr. 952/04 27 juli 2007

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente De Wolden (hierna: de heffingsambtenaar) gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2004 met aanslagnummer 00000.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 31 juli 2004 voor het jaar 2004 een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen, te weten de gebruikersbelasting, ten bedrage van € 259,92 opgelegd.

1.2 Op het tijdig ingediende bezwaarschrift tegen deze aanslag heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak d.d. 16 september 2004 de opgelegde aanslag in de gebruikersbelasting van de onroerende-zaakbelastingen gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) dat op 26 oktober 2004 ter griffie van het hof is ingekomen. De heffingsambtenaar heeft op 13 december 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 mei 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, de heer A en namens de heffingsambtenaar de heren B en C. Voorafgaand aan deze zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende op 13 mei 2005 een nader stuk (met bijlagen) ingediend. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting de door hem overgelegde pleitnota voorgelezen. Dit geldt ook voor de heffingsambtenaar. Van de zijde van de heffingsambtenaar is eveneens een machtiging overgelegd. De mondelinge behandeling is vervolgens geschorst.

1.5 De mondelinge behandeling is hervat ter zitting van 24 mei 2007. Van de zijde van de heffingsambtenaar zijn dezelfde personen verschenen als ter zitting van 24 mei 2005. De heer A is eveneens verschenen, bijgestaan door de heer D. De aanwezigheid van de heer D heeft de gemachtigde aangekondigd in zijn op 16 mei 2007 bij het hof ingekomen brief. Ter zitting heeft de gemachtigde zonder bezwaar van de heffingsambtenaar een brief van zijn hand d.d. 31 mei 2005 (met bijlage) overgelegd. Tevens heeft hij opnieuw zonder bezwaar van de heffingsambtenaar een afschrift van een huurovereenkomst overgelegd. De heffingsambtenaar heeft zonder bezwaar van belanghebbende eveneens een nader stuk overgelegd.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten.

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.

2.1 In het onderhavige jaar is belanghebbende eigenaar van de onroerende zaak aan de a-straat 2 te L (: de woning). De woning betreft een oude pachtboerderij.

2.2 In 1982 is de woning verhuurd geweest aan de familie E. Vanaf 1983 tot circa 1984, respectievelijk van 1984 tot circa 1991 is de woning verhuurd geweest aan de familie F, respectievelijk aan de familie G. In de periode 1991 tot 1999 heeft de familie H de woning gehuurd. Daarna is de woning aan de familie I ter verhuur aangeboden, welke familie de woning heeft bewoond tot medio 2000.

2.3 Vanaf medio 2000 tot medio 2003 zijn er onderhoudsactiviteiten aan de woning verricht.

Blijkens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente De Wolden (hierna: de GBA) stond de familie H als laatste personen ingeschreven op het adres van de woning, te weten van 31 mei 1990 tot 24 december 1998. Sinds 2005 wordt de woning verhuurd aan mevrouw J. Belanghebbende heeft volgens de GBA nooit ingeschreven gestaan op het adres van de woning.

2.4 De aanslagen in de onroerende zaak-belastingen, te weten de gebruikersbelasting, betreffende de jaren 2004 tot en met 2006 zijn opgelegd aan belanghebbende.

3. Het geschil en de standpunten van partijen.

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende op 1 januari 2004 als gebruiker van de woning moet worden aangemerkt.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Ter toelichting op dit standpunt voert belanghebbende aan dat zij de woning niet op enige wijze heeft gebruikt. Ook heeft zij nimmer op het adres van de woning ingeschreven gestaan. Volgens belanghebbende is de woning vanaf medio 2003 te huur aangeboden, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een huurovereenkomst per medio 2005.

3.3 De heffingsambtenaar stelt dat de onderhavige aanslag voor het jaar 2004 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt voert de heffingsambtenaar aan dat taxateurs hebben geconstateerd (onder andere op 2 juli 2004) dat de woning was ingericht, dat sinds 24 december 1998 volgens de GBA niemand meer stond ingeschreven op het adres van de woning en dat volgens een telefonische opgave van het betreffende nutsbedrijf de voorschotnota's gedurende de periode van 24 november 1999 tot 15 januari 2007 werden voldaan door belanghebbende.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. Ter zitting hebben partijen hun standpunten gehandhaafd.

4. De overwegingen omtrent het geschil.

4.1 De onderwerpelijke aanslag voor het jaar 2004 is opgelegd op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2001 van de gemeente De Wolden (hierna: de Verordening), zoals deze voor het onderhavige jaar gold.

4.2 Artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Verordening, bepaalt dat onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een gebruikersbelasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Deze bepaling komt overeen met het bepaalde in artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet.

4.3 In de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 1989/1990, 21 591, nr. 3, is over de term "gebruiken" zoals hiervoor onder 4.2 is aangehaald onder meer het volgende opgemerkt:

'Voorts is in art. 219 (Bew.: thans art. 220) de term feitelijk gebruiken gewijzigd in gebruiken. Hiermee wordt een verruiming van het begrip tot stand gebracht. Wij achten die verruiming noodzakelijk, omdat het gezien de ter zake gewezen jurisprudentie niet altijd mogelijk is een feitelijke gebruiker van een onroerend goed aan te wijzen. Dit is met name het geval bij collectief gebruik van onroerend goed waar het niet steeds mogelijk is één van de feitelijke gebruikers als belangrijkste gebruiker aan te merken en het ook niet mogelijk is om degene die het gebruik mogelijk heeft gemaakt als feitelijk gebruiker aan te merken. Het is wel mogelijk beide laatstgenoemde categorieën als gebruiker aan te wijzen omdat hiervoor niet alleen de feitelijke situatie hoeft mee te tellen, maar ook het geheel van bevoegdheden waarop de feitelijke situatie berust van invloed is. Wij wijzen in dit verband ook op artikel 219b, eerste lid (Bew.: thans art. 220b). Wij achten de aldus tot stand gebrachte verruiming van het begrip gewenst omdat het draagvlak van de onroerend-goedbelastingen zo breed mogelijk moet zijn. Ook in verband met het gelijkheidsbeginsel is het wenselijk dat indien een onroerend goed (feitelijk) gebruikt wordt er voor de heffing van deze onroerend-goedbelasting in alle gevallen ook een belastingplichtige gebruiker kan worden aangewezen. De wijziging van de term 'feitelijk gebruiken' in 'gebruiken' betekent overigens niet, dat de gebruikersbelasting ook kan worden geheven ter zake van leegstaande objecten. Een leegstaand object, dat wil zeggen een object dat echt leeg staat, en dat dus geen meubilair en dergelijke bevat, wordt ook niet gebruikt in de zin van artikel 219, onderdeel a. Dit is slechts anders indien een genothebbende krachtens een zakelijk recht zijn object bewust leeg laat staan met de bedoeling het voor bepaalde doeleinden voor zichzelf ter beschikking te houden.

Een voorbeeld wordt gevormd door opslagplaatsen die door de Staat beschikbaar worden gehouden voor gebruik in oorlogstijd (Hof Amsterdam 24 januari 1983, nr. 3212/81, Belastingblad 1983, blz. 272). Ondanks die leegstand kan niet worden gesteld dat dergelijke objecten niet worden gebruikt. Een ander voorbeeld is een recreatiewoning die - al dan niet krachtens gemeentelijke verordening - op 1 januari niet wordt of mag worden bewoond.

Ook in dat geval is er sprake van gebruik in de zin van artikel 219, onderdeel a (HR 8 juli 1981, BNB 1981/248 en HR 29 april 1981, BNB 1981/162).'

4.4. De heffingsambtenaar is van mening dat belanghebbende op 1 januari 2004 als gebruiker in de zin van de onder 4.2 vermelde bepaling van de Verordening moet worden aangemerkt. Ter zake van deze stelling ligt, naar het oordeel van het hof, de bewijslast op de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar stelt daartoe dat de woning onder andere in het onderhavige jaar was gemeubileerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door belanghebbende, welke betwisting is ondersteund door hetgeen de heer D ter zitting van 24 mei 2007 omtrent de woning heeft verklaard, heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de woning op 1 januari 2004 was gemeubileerd. De telefonische opgave van het betreffende nutsbedrijf dat belanghebbende sinds 24 november 1999 tot 15 januari 2007 de voorschotnota's betreffende de woning heeft voldaan, leidt evenmin tot de conclusie dat belanghebbende op 1 januari 2004 als gebruiker moet worden aangemerkt. Het voldoen van de voorschotnota's zegt immers nog niets over de hoogte daarvan. De hoogte van die voorschotnota's zou een licht kunnen werpen op de vraag of belanghebbende per 1 januari 2004 de woning voor zichzelf ter beschikking heeft gehouden of niet. Het hof acht wel aannemelijk dat gelet op de onder 2.2 weergegeven verhuurgeschiedenis van de woning en met in achtneming van de omstandigheid dat belanghebbende nooit is ingeschreven op het betreffende adres, de woning na een periode van groot onderhoud op 1 januari 2004 leegstond met de bedoeling van belanghebbende om deze woning opnieuw te verhuren. Derhalve is het hof van oordeel dat belanghebbende voor het belastingjaar 2004 niet als gebruiker in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening moet worden beschouwd. Hoofdstuk III van de "Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen, het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie, aanstellings-, aanwijzings- en mandaatbesluiten" kan dan vervolgens evenmin een heffingsplicht voor belanghebbende doen ontstaan.

4.5 Het vorenoverwogene betekent dat belanghebbende ten onrechte is aangeslagen in de gebruikersbelasting van de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2004.

5. De conclusie.

Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof het beroep van belanghebbende gegrond dient te verklaren.

6. De proceskosten.

Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van de proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tegen een zodanige proceskostenvergoeding stelt de heffingsambtenaar geen grieven voor. Het hof bepaalt derhalve de proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 805,-- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Reis- en verblijfkosten zijn daarin begrepen.

7. De beslissing.

Het gerechtshof

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;

vernietigt de opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2004 met aanslagnummer 00000;

verstaat dat de gemeente De Wolden het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37,-- aan haar vergoedt;

veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van

€ 805,-- en

wijst de gemeente De Wolden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.

Gedaan op 27 juli 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde raadsheer in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.

Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden

op: 1 augustus 2007