Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-11-2007, BB7863, BK 142/06 Parkeerbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 09-11-2007, BB7863, BK 142/06 Parkeerbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 november 2007
Datum publicatie
14 november 2007
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2007:BB7863
Zaaknummer
BK 142/06 Parkeerbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 142/06

Uitspraakdatum: 9 november 2007

uitspraak van de eerste meervoudig belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 06/628 van de rechtbank Leeuwarden van 13 oktober 2006 in het geding tussen

de belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Sneek,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is op 7 januari 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van totaal € 47,50, bestaande uit € 0,50 parkeerbelasting en € 47,-- kosten.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 2 maart 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3 Bij uitspraak van 13 oktober 2006 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

In eerste aanleg is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlage) dat op 7 november 2006 bij het hof is ingekomen.

De heffingsambtenaar heeft op 19 januari 2007 een verweerschrift (met bijlagen) in hoger beroep ingediend.

1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 24 september 2007. Aldaar is verschenen namens de heffingsambtenaar mevrouw A.

Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Belanghebbende is voor de zitting van 24 september 2007 per aangetekende brief met handtekening retour d.d. 6 juli 2007, aan het adres a-weg 3, 0000 YY te Z, onder vermelding van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling, uitgenodigd te verschijnen. Ter zake van de uitnodiging is de "Handtekening Retourkaart" door het hof ontvangen.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Op 7 januari 2006 stond de auto van belanghebbende van het merk Volvo, met het kenteken 00-YY-YY, geparkeerd op het parkeerdek van het Sint Antoniusplein te L. Belanghebbende heeft voor het parkeren van zijn auto geen parkeerkaartje gekocht.

Op voormelde dag is om 14.43 uur aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

2.2 Het parkeerdek van het Sint Antoniusplein is een particulier terrein dat in eigendom is van B B.V.

2.3 De gemeente Sneek (hierna: de gemeente) is op 13 oktober 2003 een overeenkomst aangegaan met B B.V., op grond waarvan het de gemeente is toegestaan op het parkeerdek van het Sint Antoniusplein parkeerbelasting te heffen.

2.4 Bij raadsbesluit van 20 december 2005, nummer 26, is de " Verordening parkeerbelastingen 2006" (hierna; de Verordening) met de bijbehorende tarieventabel vastgesteld. Bekendmaking van de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel heeft plaats gevonden door opneming in het register van gemeentelijke verordeningen. Hiervan heeft een publicatie plaatsgevonden middels een advertentie in het Sneeker Nieuwsblad van 22 december 2005.

2.5 Bij het "Aanwijzingsbesluit behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2006" (hierna: het Aanwijzingsbesluit) van het college van burgemeester en wethouders van Sneek, dat op 1 januari 2006 in werking is getreden en is bekendgemaakt in het Sneeker Nieuwsblad van 29 december 2005, zijn de plaatsen aangewezen waarop tegen betaling van belasting als genoemd in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening mag worden geparkeerd. Onder 1, aanhef en onder c, van het Aanwijzingsbesluit is het Sint Antoniusplein als terrein aangewezen waarop tegen betaling van belasting mag worden geparkeerd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2 Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag ontkennend. Hij stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat de heffingsambtenaar niet gerechtigd is parkeerbelasting te heffen ter zake van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein te Sneek.

3.3 De heffingsambtenaar beantwoordt de in het geding zijnde vraag bevestigend.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Ingevolge artikel 225, lid 1 aanhef en onder a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Lid 2 van voormeld artikel bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig (…) op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is.

4.2 Belanghebbende stelt in casu vragen bij de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om parkeerbelasting te heffen ter zake van een terrein dat in particuliere eigendom is.

4.3 Omtrent de bevoegdheid tot het heffen van parkeerbelasting op grond welke niet in eigendom is bij de gemeente, verwijst het hof, evenals de rechtbank, naar de parlementaire geschiedenis behorende bij de fiscale handhaving van het betaald parkeren. In deze parlementaire geschiedenis zijn onder meer de volgende passages van belang:

"Met de term "voor het openbaar verkeer openstaande terreinen" is bedoeld zeker te stellen, dat niet alleen het parkeren op de openbare weg, maar ook op parkeerterreinen en bijvoorbeeld weilanden die daarvoor zijn opengesteld, aan belastingheffing onderworpen kan worden. Het moet dan wel gaan om terreinen die zich voor parkeerregulering door de gemeente lenen."

Kamerstukken II 1989/90, 19405, nr. 13, blz. 9.

"De belasting wordt immers niet geheven omdat geparkeerd wordt op gemeentelijke grond (ze kan in voorkomende gevallen ook geheven worden ook al is de grond geen gemeentelijke eigendom), maar ter bevordering van een effectieve parkeerregulering. In de definitie van parkeren van het tweede lid van artikel 276a wordt dan ook, in aansluiting op de Wegenverkeerswet, gesproken over "voor het openbare verkeer opstaande terreinen of weggedeelten".

Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, blz. 7.

"Ten slotte stellen deze leden nog de vraag waarom in het tweede lid van het voorgestelde artikel 276a onderscheid wordt gemaakt tussen de openbare weg en voor het verkeer openstaande terreinen. Om zeker te stellen dat ook terreinen waar auto's kunnen worden neergezet, maar die bijvoorbeeld slechts via een uitrit met de openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet zijn verbonden en waar daarom de toepasselijkheid van die wet en de daarop gebaseerde regelingen niet bij voorbaat vast staat, onderworpen kunnen worden aan parkeerbelasting, is de uitdrukkelijke vermelding van voor het openbaar verkeer openstaande terreinen opgenomen. Deze moeten dan wel feitelijk toegankelijk zijn voor voertuigen en het heffen van belastingen op het parkeren op dergelijke terreinen moet wel nodig zijn in het kader van parkeerregulering. Bovendien kan de gemeente uiteraard niet zo maar belasting heffen op terreinen die zij niet zelf in eigendom of beheer heeft. Daarvoor is de instemming van de eigenaar noodzakelijk."

Memorie van Antwoord, Kamerstukken 19405 nr. 6, blz. 25.

4.4 Anders dan belanghebbende stelt blijkt uit de hiervoor weergegeven passages dat voor het heffen van parkeerbelasting niet noodzakelijkerwijs sprake dient te zijn van een openbare weg. Vereist is wel dat het betreffende terrein feitelijk toegankelijk is voor voertuigen. Voor zover belanghebbende vraagtekens plaatst bij de toegankelijkheid van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, is het hof van oordeel dat dit standpunt geen steun vindt in de stukken welke in deze procedure door de heffingsambtenaar zijn overgelegd, waaronder met name ook de foto's.

Het hof wijst er voorts op dat de eigenaar van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, zoals onder 2.3 van de feiten is weergegeven, aan de gemeente toestemming heeft verleend ter plaatse belasting te heffen.

4.5 Het vorenstaande brengt mee dat de heffingsambtenaar gerechtigd is parkeerbelasting te heffen ter zake van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein te L. Uit de bij het verweerschrift in hoger beroep gevoegde plattegrond moet worden opgemaakt dat het parkeerdek behoort tot het Sint Antoniusplein.

4.6 De door belanghebbende opgeworpen stelling houdende dat de parkeerregulering het heffen van parkeerbelasting ter plaatse niet zou vergen, is naar het oordeel van het hof gemotiveerd door de heffingsambtenaar onder punt 3.3.3 van het verweerschrift in hoger beroep weerlegd.

4.7 Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het opleggen van de naheffingsaanslag berust op willekeur en hij ter onderbouwing van deze stelling verwijst naar de belastingvrije parkeermogelijkheid op het privé-gedeelte van het parkeerdek van het Sint Antoniusplein, overweegt het hof dat belanghebbende niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast van deze stelling. Bedacht moet worden dat het privé-gedeelte van het parkeerdek een niet voor het openbaar verkeer openstaand terrein betreft, zoals blijkt uit de overgelegde bijlagen bij het verweerschrift in hoger beroep en de met de eigenaar van het parkeerdek gesloten overeenkomst.

4.8 Nu belanghebbende ook overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan de uitspraak waarvan beroep en de opgelegde naheffingsaanslag vernietigd dienen te worden, brengt het vorenoverwogene mee dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof:

verklaart het hoger beroep ongegrond en

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 9 november 2007 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter,

mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier

mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 14 november 2007 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.