Gerechtshof Leeuwarden, 21-12-2007, BC1151, BK 121/06 Fosfaatheffing
Gerechtshof Leeuwarden, 21-12-2007, BC1151, BK 121/06 Fosfaatheffing
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 december 2007
- Datum publicatie
- 4 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2007:BC1151
- Zaaknummer
- BK 121/06 Fosfaatheffing
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt dat het aantal aangevoerde kilo’s fosfaat in de mest niet juist kan zijn vastgesteld en dat in werkelijkheid zo weinig fosfaat is aangevoerd dat er geen reden is een naheffingsaanslag op te leggen.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk 06/00121
uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/111 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 10 augustus 2006, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te Assen, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft over 2003 een verfijnde aangifte MINAS gedaan en daarin het bedrag van de fosfaatheffing berekend op nihil.
De inspecteur heeft over dat jaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de fosfaatheffing opgelegd ten bedrage van € 4.338, berekend naar een fosfaatoverschot van 482 kg. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 25 november 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld op 21 september 2006. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Ter zitting van 26 november 2007 heeft het Hof het hoger beroep behandeld. Daarbij zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door zijn zoon A, en mr. B namens de inspecteur. Het proces-verbaal van deze zitting is aan de uitspraak gehecht.
2. Overwegingen
De feiten
2.1. Op basis van de stukken en de vaststelling van de rechtbank gaat het Hof uit van de volgende feiten.
2.1.1. Belanghebbende houdt schapen op 7,5 hectare grond. Ter bemesting van deze grond heeft hij in totaal vier vrachten dunne kalvermest laten aanvoeren op 14 april en 14 juni 2003. Deze vrachten waren afkomstig van een nabij gevestigde kalvermester van wie belanghebbende ook in eerdere jaren mest aangevoerd kreeg.
2.1.2. In het kader van de aflevering van deze vier vrachten mest van in totaal 138.300 kg zijn vier afleveringsbewijzen opgesteld met de nummers: 1009823612, 1009823620, 1023134896 en 1023135086. Op deze afleveringsbewijzen worden respectievelijk 14 april 2003, 14 april 2003, 14 juni 2003 en 14 juni 2003 als afleveringsdata vermeld. De leverancier heeft evenals belanghebbende verfijnde aangifte gedaan.
2.1.3. Het analysebureau C heeft op respectievelijk 25 april 2003 en 7 juli 2003 aan de hand van een mengmonster een MINAS-onderzoeksverslag voor deze partijen mest opgesteld. De analyses van deze mest resulteerden in een berekende fosfaataanvoer van in totaal 679 kilogram. Op beide verslagen wordt bij de toelichting vermeld: "U kunt een heranalyse aanvragen tot 10 dagen na datum verslag van het eerst uitgevoerde onderzoek. Heranalyse is slechts éénmaal mogelijk." Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
2.1.4. Op 31 augustus 2004 heeft de inspecteur de verfijnde aangifte mineralenheffingen over 2003 van belanghebbende ontvangen. Op deze aangifte heeft belanghebbende geen bedragen aan verschuldigde fosfaatheffing en stikstofheffing ingevuld.
De inspecteur heeft na controle de verschuldigde fosfaatheffing op € 4.338 en de stikstofheffing op nihil vastgesteld, waarna hij op 19 mei 2005 aan belanghebbende een naheffingsaanslag fosfaatheffing ter hoogte van dat bedrag heeft opgelegd.
2.1.5. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de in 2000, 2001 en 2002 aangevoerde mest respectievelijk 1,107 kg, 1,292 kg en 0,434 kg fosfaat per ton bevatte.
2.2. Het geschil
Belanghebbende stelt dat het aantal aangevoerde kilo’s fosfaat in de mest niet juist kan zijn vastgesteld en dat in werkelijkheid zo weinig fosfaat is aangevoerd dat er geen reden is een naheffingsaanslag op te leggen.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe, kort samengevat, verwezen naar de geldende administratieve bepalingen ter vaststelling van de aangevoerde hoeveelheid fosfaat en het regime voor de verfijnde aangifte. Voorts heeft de rechtbank de gang van zaken rond de vier genoemde mestleveringen besproken en geconstateerd dat belanghebbende niet om een heranalyse van de mestmonsters heeft gevraagd. De rechtbank was voorts van oordeel dat niet aannemelijk is dat er sprake is geweest van enige fraude met betrekking tot de gang van zaken rond de analyse van de mest.
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat hij de mest gratis heeft ontvangen, dat in zijn opdracht de mest is vervoerd en dat die mest bij aanvoer direct is uitgereden over het land; dat hij verder geen formele stappen heeft ondernomen na de ontvangst van de analyseresultaten van C, ook niet in de richting van de leverancier van de mest en dat de overschrijding van de uitspraaktermijn door de rechtbank niet hoeft te leiden tot enig rechtsgevolg.
Zijn zoon heeft in aansluiting op een uitlating van de inspecteur nog verklaard dat bij onvoldoende menging van de mest, het fosfaat in de mestopslag naar beneden zakt en dat het mogelijk is dat het fosfaatgehalte van de in de tank gezogen mest daardoor hoger is als de aanzuigslang laag in de mestkelder hangt.
2.5. Overwegingen
2.5.1. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank in zijn overwegingen verwezen naar de juiste wettelijke voorschriften. Belanghebbende heeft ook niet gesteld dat er sprake is van enige schending van de wettelijke voorschriften als zodanig.
Terecht heeft de rechtbank waarde gehecht aan de omstandigheid dat belanghebbende niet binnen tien dagen na ontvangst van het verslag van de uitkomsten van het mestonderzoek van C een heranalyse heeft aangevraagd.
2.5.2. Het feit dat het mestonderzoek heeft geleid tot de uitkomst dat er aanzienlijk meer fosfaat in de aangevoerde dierlijke mest zat dan in voorgaande jaren het geval was, is op zich geen reden te twijfelen aan de juistheid van de uitkomsten van het mestonderzoek, te minder nu de zoon van belanghebbende bevestigd heeft dat een hoger fosfaatgehalte veroorzaakt kan zijn door de mate waarin de mest in de mestopslag is gemengd en de wijze waarop de mest uit de mestopslag is aangezogen.
2.5.3. Het feit dat het fosfaatgehalte in de in 2003 aangevoerde mest een veelvoud is van de hoeveelheid fosfaat die bij de forfaitaire berekening in aanmerking wordt genomen is evenmin reden af te wijken van de uitkomsten van het mestonderzoek: bij de forfaitaire berekening is er immers sprake van een gemiddelde van hoge en lage fosfaatgehaltes.
De omstandigheid dat C in een eerder jaar een correctieopgave heeft gedaan, houdt niet in dat belanghebbende mocht aannemen dat ook in 2003, zonder een verzoek om een heranalyse of enige andere activiteit, een dergelijke correctie zou volgen.
2.5.4. Belanghebbende heeft nog verwezen naar het feit dat de bemonstering van zeugenmest door het Hof te ‘s-Hertogenbosch (22 februari 2006, LJN AV2544) zo onnauwkeurig is geacht dat daarop geen heffing gebaseerd zou mogen worden. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de sinds 2001 voorgeschreven automatisch werkende bemonsteringsapparatuur tot afwijkingen zouden kunnen leiden als het Hof te ‘s-Hertogenbosch destijds met betrekking tot het belastingjaar 1998 mogelijk heeft geacht.
2.6. Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
3. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, J.P.A. Boersma en E.M. Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier. De beslissing is op 21 december 2007 in het openbaar uitgesproken.
Verzonden aan partijen op 4 januari 2008
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.