Gerechtshof Leeuwarden, 28-03-2008, BC8327, BK 167/06 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 28-03-2008, BC8327, BK 167/06 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 maart 2008
- Datum publicatie
- 2 april 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2008:BC8327
- Zaaknummer
- BK 167/06 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de polis bij C een kapitaalverzekering met of zonder lijfrenteclausule betrof.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 167/06
Uitspraakdatum: 28 maart 2008
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak AWB 06/1020 van de rechtbank Leeuwarden van 3 november 2006 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen dr. C. Hofstede de Grootkade,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2000 onder aanslagnummer 000.00.000.H07 (dagtekening 8 november 2005) een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen van f 42.230,-. Daarbij legde de inspecteur een vergrijpboete op van f 1.974,-.
1.2 Nadat belanghebbende daartegen tijdig een bezwaarschrift had ingediend, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2006 de navorderingsaanslag en de boete gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 3 november 2006, verzonden op 6 november 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak ongegrond verklaard.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlagen) van 14 december 2006, bij het hof ingekomen op 21 december 2006 (poststempel 17 december 2006) en aangevuld bij brieven ingekomen op 9 januari 2007 (met bijlage), 30 januari 2007 (met bijlagen), 4 april 2007 en 26 april 2007.
De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) ingediend, ingekomen op 22 februari 2007.
1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak de eerste keer ter zitting behandeld op 24 september 2007. Daar zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door zijn echtgenote, en de heer A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de inspecteur de heer B. Belanghebbende heeft aldaar zonder bezwaar van de inspecteur een brief van 19 januari 2007 van C overgelegd.
1.6 Belanghebbende heeft vervolgens op 28 september 2007 een kopie van een brief aan de inspecteur van 26 september 2007 (met bijlagen) ingediend. Daarop heeft de inspecteur gereageerd bij memorie, ingekomen op 29 oktober 2007. Vervolgens heeft belanghebbende weer een brief (met bijlagen) ingediend op 16 november 2007, waarop de inspecteur heeft gereageerd bij memorie, ingekomen op 17 december 2007.
1.7 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak de tweede keer ter zitting behandeld op 28 januari 2008. Daar is namens de inspecteur de heer B verschenen. De gemachtigde van belanghebbende is bij aangetekende brief van 20 december 2007 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling met kennisgeving van dag, plaats en uur. Het betreffende ontvangstbewijs is getekend ter griffie ingekomen. De gemachtigde is niet ter zitting verschenen en belanghebbende ook niet.
1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van 24 september 2007 staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Belanghebbende heeft in het jaar 2000 een overeenkomst van levensverzekering (gerichte lijfrente) bij D-Verzekeringen gesloten. Ter betaling van de premie voor het jaar 2000 voor deze verzekering heeft C N.V. (C) de afkoopsom ad
f 10.402,- van een polis van belanghebbende bij C -volgens belanghebbende een niet als lijfrente geclausuleerde kapitaalverzekering- aan D overgemaakt.
2.2 De inspecteur heeft bij de onderhavige navorderingsaanslag de in de aangifte van belanghebbende voor het jaar 2000 opgenomen en de bij de definitieve aanslag IB/PVV voor dat jaar geaccepteerde aftrek voor premie voor lijfrente van f 10.402,- alsnog gecorrigeerd.
2.3 Bij brief ingekomen op 9 januari 2007 heeft belanghebbende het hoger beroep inzake de jaren 2001 tot en met 2003 ingetrokken. De inspecteur heeft ter zitting van 28 januari 2008 medegedeeld dat de opgelegde boete kan vervallen.
3. Geschil
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de polis bij C een kapitaalverzekering met of zonder lijfrenteclausule betrof.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag in die zin dat volgens hem geen sprake was van een lijfrenteclausule.
3.3 De inspecteur is van opvatting dat wel sprake was van een lijfrenteclausule. Hij is van opvatting dat er sprake is van een overdracht van door belanghebbende bij C opgebouwd lijfrentekapitaal ad f 10.402,- aan D-Verzekeringen ten behoeve van de door belanghebbende bij D-Verzekeringen afgesloten verzekeringovereenkomst van levensverzekering (gerichte lijfrente). De door belanghebbende aan C betaalde premies zijn in de jaren 1998 en 1999 in mindering gebracht op belanghebbendes inkomen en zijn niet nogmaals als betaalde premies aftrekbaar.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil door het hof
4.1 De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de als bijlage L bij zijn verweerschrift in eerste aanleg gevoegde stukken, waaronder een door D-Verzekeringen aan C gegeven vrijwaringsverklaring van 7 november 2000.
4.2 Belanghebbende heeft ter staving van zijn stelling een op 21 september 2006 gedagtekende brief van C in het geding heeft gebracht (bijlage bij de pleitnota van belanghebbende voor de zitting bij de rechtbank van 6 oktober 2006). Op deze brief verklaart C dat de afgekochte polis niet als lijfrente was geclausuleerd.
4.3 De rechtbank was in de thans door belanghebbende aangevallen uitspraak van oordeel dat aan de door de inspecteur aangedragen -ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van levensverzekering bij D-Verzekeringen opgemaakte stukken- meer gewicht diende te worden toegekend dan aan de door belanghebbende overgelegde eerst op 21 september 2006 op zijn verzoek opgemaakte brief van C. Derhalve ging de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de inspecteur.
4.4 Uit een formulier van C van 17 november 2000 (gehecht achter de brief van 26 september 2007 van belanghebbende aan de inspecteur) staat vermeld: "Van D-Verzekeringen ontvingen wij het verzoek om overdracht van het lijfrentekapitaal van bovengenoemde verzekering. Dit betreft echter een verzekering zonder lijfrente-clausule."
4.5 Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn brief van 12 november 2007 een kopie van afgekochte de polis bij C overgelegd. Deze kopie is kennelijk een uitdraai van 6 november 2007 uit een bij C aanwezig bestand. In de kop is vermeld dat de verzekering is afgesloten zonder lijfrente. Blad 11 van deze polis vertoont op hier van belang zijnde punten belangrijke gelijkenis met de door belanghebbende bij de brief van 26 september 2007 overgelegde kopie van het aanhangsel optieverhoging per 1 februari 1998. Weliswaar zijn de bedragen op genoemde uitdraai vermeld in euro's, maar dat hoeft niet de betekenen dat aan de uitdraai geen waarde kan worden toegekend.
4.6 Gelet op hetgeen is vermeld onder 4.4 en 4.5 is het hof van oordeel dat thans moet worden aangenomen dat de polis bij C een kapitaalverzekering zonder lijfrenteclausule betrof. Voor dat geval zijn er geen beletselen aannemelijk geworden die de aftrek voor premie voor lijfrente van f 10.402,- in 2000 verhinderen. De omstandigheid dat belanghebbende de aan C betaalde premies in de jaren 1998 en 1999 in mindering heeft gebracht op zijn inkomen kan hieraan niet afdoen.
4.7 Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof bepaalt deze kosten op grond van het Be¬sluit proceskosten bestuursrecht voor het beroep in eerste aanleg en het hoger beroep op 4,5 (punten) x 1,5 (wegingsfactor) x € 322,-- = € 2.173,50, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing
Het hof
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vernietigt de navorderingsaanslag en de bijbehorende boetebeschikking;
gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht in verband met het beroep ad € 37, - en in verband met het hoger beroep ad € 105,- aan hem wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep, te bepalen op € 2.173,50; en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 28 maart 2008 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 2 april 2008 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.