Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-04-2008, BC9515, BK 61/07 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 11-04-2008, BC9515, BK 61/07 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 april 2008
Datum publicatie
16 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9515
Zaaknummer
BK 61/07 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende te kwader trouw is zodat de inspecteur gerechtigd is na te vorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00061

uitspraakdatum: 11 april 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

de inspecteur.

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/1218 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 12 april 2007, in het geding tussen

X te Z, belanghebbende

gemachtigde A

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 20 mei 2005 zijn aan belanghebbende voor het jaar 2003 de volgende navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd:

- inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 7.225,- met een vergrijpboete van € 296,- (25% van het bedrag van de navorderingsaanslag);

- premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (: Waz) naar een heffingsgrondslag van € 554,-, met een vergrijpboete van € 12,- (25% van het bedrag van de navorderingsaanslag) en

- premie ziekenfondswet zelfstandigen (: Zfw) naar een heffingsgrondslag van € 5.870,-. Hierbij is geen boete opgelegd.

1.2. De tegen deze belastingaanslagen en boetes ingediende bezwaren heeft de inspecteur bij uitspraken van 25 april 2006 (gedeeltelijk) gegrond verklaard.

- De navorderingsaanslag IB/PV is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 6.103,-. De boete is gehandhaafd op een bedrag van € 296,-.

- De navorderingsaanslag Waz is verminderd tot een aanslag van nihil (heffingsgrondslag nihil). De boete is gehandhaafd op € 12,-.

- De navorderingsaanslag Zfw is verminderd tot een aanslag naar een heffingsgrondslag van € 4.748,-.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 12 april 2007 het beroep gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen IB/PV en Zfw, alsmede de boetebeschikkingen IB/PV en Waz vernietigd. Tevens heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling uitgesproken en teruggaaf van het griffierecht gelast. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlage) is ingediend op 20 april 2007. Op 1 juni 2007 heeft de inspecteur de gronden van het beroep ingediend. Van belanghebbende heeft het hof op 3 juli 2007 een verweerschrift ontvangen.

1.5. Ter zitting van 18 februari 2008 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting is namens de inspecteur verschenen B. Belanghebbende en /of haar gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Belanghebbendes gemachtigde is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling bij brief van 18 januari 2008. Deze brief heeft hij, blijkens de handtekening retourkaart, op 22 januari 2008 ontvangen.

1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 2.1 tot en met 2.8 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In aanvulling daarop stelt het hof nog het volgende vast.

2.2. Bij het opleggen van de boete IB/PV 2003 en Waz 2003 heeft de inspecteur de boete gematigd van 50% tot 25% op basis van § 44 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.

2.3. Ter zitting in eerste aanleg heeft de inspecteur desgevraagd meegedeeld dat hij, gezien de hoogte van belanghebbendes inkomen, een boete van 10% bepleit, maar dat de schuldkwalificatie opzet blijft.

2.4. Gelijk de rechtbank onder 4.1 heeft overwogen richt het beroep zich niet tegen de navorderingsaanslag Waz 2003.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende te kwader trouw is zodat de inspecteur gerechtigd is na te vorderen.

3.2. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende te kwader trouw onjuiste belastingaangiften heeft gedaan. De navorderingsaanslagen en de boeten dienen daarom in stand te blijven. Hij schaart zich niet achter het in eerste aanleg door de inspecteur ingenomen standpunt dat de boetes gematigd kunnen worden tot 10%. Omdat de rechtbank ten onrechte de vraag naar de kwader trouw van belanghebbende onbeantwoord heeft gelaten, verzoekt de inspecteur om terugwijzing van de zaak naar de rechtbank. Een nieuw feitenonderzoek acht hij - desgevraagd - niet nodig.

3.3. Belanghebbende is van mening dat eventuele kwader trouw niet van belang is. De inspecteur kan niet navorderen omdat hij een verzuim heeft begaan. Bovendien staat het sluiten van een compromis aan een beroep op kwade trouw in de weg.

3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. De onder 3.1 vermelde vraag heeft de inspecteur in eerste aanleg in zijn subsidiaire stelling ook reeds aan de orde gesteld. De rechtbank heeft hier ten onrechte niet op beslist. Het hof zal de zaak echter zonder terugwijzing naar de rechtbank afdoen omdat - naar de inspecteur ter zitting heeft bevestigd - alle feiten reeds bekend zijn. In die situatie acht het hof een hernieuwde behandeling door de rechtbank niet nodig of wenselijk.

Anders dan belanghebbende meent is de inhoud van het beroepschrift in eerste aanleg niet alleen bepalend voor de omvang van het geschil. De inspecteur mag zich beroepen op de eventuele aanwezigheid van kwade trouw bij belanghebbende.

4.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) kan een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Vorenstaande betekent dat navordering ondanks een ambtelijk verzuim is toegestaan als de belastingplichtige te kwader trouw is ter zake van het feit dat aanleiding geeft tot de navordering. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.2 tot en met 4.6 hoeft aan een navordering dus niet in de weg te staan.

4.3. In casu is nagevorderd omdat bij een boekenonderzoek is geconstateerd dat belanghebbende niet alle omzet over het jaar 2003 heeft verantwoord en aangegeven. Met instemming van belanghebbende heeft dit voor het onderhavige jaar geresulteerd in een omzetcorrectie van € 5.000,- (zie 2.4 van de door de rechtbank vastgestelde feiten). Naar het oordeel van het hof betekent vorenstaande dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan en dat haar kwade trouw verweten kan worden in de zin van artikel 16 van de AWR.

Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de onjuistheid van haar aangifte niet had hoeven te onderkennen of dat haar anderszins geen opzet te verwijten valt. De omstandigheid dat de inspecteur, alhoewel daartoe in de gelegenheid, niet reeds bij de vaststelling van de definitieve aanslagen rekening heeft gehouden met de omzetcorrectie, ontneemt hem niet de mogelijkheid om na te vorderen ingeval een belastingplichtige te kwader trouw is. Het sluiten van een compromis staat hieraan geenszins in de weg.

4.4. Wat betreft de opgelegde boetes merkt het hof het volgende op.

Gelet op het onder 4.3 vermelde is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan en dientengevolge de definitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een boete van 50% acht het hof in een dergelijke situatie in beginsel passend en geboden, ook wanneer de omzetcorrectie reeds bij de definitieve aanslag zou zijn aangebracht.

Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag Waz 2003 volledig vernietigd (zie 1.2). Omdat de grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de navorderings-aanslag, brengt dit met zich dat ook de boete Waz 2003 dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft deze boete derhalve terecht vernietigd.

Gelet op hetgeen de inspecteur ter zitting in eerste aanleg heeft meegedeeld (zie 2.3) dient de boete IB/PV 2003 naar het oordeel van het hof te worden verminderd tot op 10% van bedrag waarop de navorderingsaanslag bij uitspraak op bezwaar is vastgesteld. Het hof acht het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om - zonder duidelijke reden - in hoger beroep terug te komen op dit in eerste aanleg ingenomen standpunt. Dat de inspecteur zich in hoger beroep door iemand anders heeft laten vertegenwoordigen is daarvoor onvoldoende. Het hof berekent de boete op een bedrag van afgerond € 91,-.

(Te betalen op navorderingsaanslag exclusief verhoging € 1.184,-

vermindering bij uitspraak op bezwaar € 266,-

resteert te betalen € 918,- x 10% = € 91,80).

4.5. De slotsom is dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is.

5. Proceskosten

Het hof acht in hoger beroep geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het feit dat belanghebbendes beroep tegen de boetes gegrond is gebleken, zal het hof de proceskostenveroordeling en de teruggaaf van het griffierecht in eerste aanleg in stand laten.

6. De beslissing

Het gerechtshof

verklaart het hoger beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskostenveroordeling;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond voor zover het zich richt tegen de navorderingsaanslagen IB/PV 2003 en Zfw 2003;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond voor zover het zich richt tegen de boete IB/PV 2003 en de boete Waz 2003;

vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover zij de boetebeschikkingen IB/PV 2003 en Waz 2003 betreffen;

vernietigt de boete Waz 2003 en

¬vermindert de boete IB/PV 2003 tot op een bedrag van € 91,-.

Aldus vastgesteld door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J. Huiskes en G.W.B. van Westen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 11 april 2008 in het openbaar uitgesproken.

Op 16 april 2008 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.