Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-04-2008, BC9516, BK 62/07

Gerechtshof Leeuwarden, 11-04-2008, BC9516, BK 62/07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 april 2008
Datum publicatie
16 april 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BC9516
Zaaknummer
BK 62/07

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende bevoegd is beroep in te stellen en of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00062

uitspraakdatum: 11 april 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

de inspecteur.

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 06/1302 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 13 maart 2007, in het geding tussen

X te Z, belanghebbende

gemachtigde A

en

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 23 augustus 2005 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PV) voor het jaar 2002 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 291.676,- en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 11.060,-. Het daartegen ingediende bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 18 april 2006 niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 13 maart 2007 het beroep gegrond en het bezwaar ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak teruggewezen naar de inspecteur, een proceskostenveroordeling uitgesproken en teruggaaf van het griffierecht gelast. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlage) is ingediend op 23 april 2007. Op 4 juli 2007 heeft de inspecteur de gronden van het beroep (met bijlage) ingediend. Van belanghebbende heeft het hof op 30 oktober 2007 een verweerschrift ontvangen.

1.4. Ter zitting van 18 februari 2008 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde A, alsmede namens de inspecteur B, bijgestaan door de heer C. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De belanghebbende heeft ter zitting een brief van de curator overgelegd van 23 juni 2006.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder het kopje 'Feiten' staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In aanvulling daarop stelt het hof nog het volgende vast.

2.2. Het bezwaarschrift heeft als dagtekening 3 oktober 2005. De enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden heeft het poststempel 6 oktober 2005.

2.3. In de bezwaarfase heeft de curator de inspecteur desgevraagd meegedeeld dat belanghebbende wat hem betreft handelingsbevoegd is voor het bezwaar (zie verslag hoorgesprek).

2.4. In (het afschrift van) de ter zitting overgelegde brief van 23 juni 2006 geeft de curator belanghebbende toestemming om een beroepschrift in te dienen tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift. Deze brief bevindt zich ook reeds bij de gedingstukken.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende bevoegd is beroep in te stellen en of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.

3.2. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. Hij wijst op de brief van de curator van 23 juni 2006 en schaart zich achter de uitspraak van de rechtbank wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar.

3.3. De inspecteur beantwoordt de vragen ontkennend. Hij twijfelt aan de authenticiteit van de brief van 23 juni 2006 van de curator en stelt dat belanghebbende niet bevoegd is beroep in te stellen. Het bezwaar acht hij niet-ontvankelijk omdat de navorderingsaanslag op de juiste wijze is bekend gemaakt en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

3.4. Voor een meer uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Gelet op de brief van de curator van 23 juni 2006 is belanghebbende naar het oordeel van het hof bevoegd om (hoger) beroep in te stellen. Bij brief van 8 juni 2006 heeft de rechtbank om een toestemmingsverklaring van de curator verzocht, waarna belanghebbende bij brief van 26 juni 2006 voornoemde brief van de curator aan de rechtbank heeft gezonden. Het hof heeft, mede gelet op het onder 2.3 vermelde, geen reden te twijfelen aan de authenticiteit van deze brief. De brief (de fotokopie ervan) geeft daartoe geen enkele aanleiding. De omstandigheid dat belanghebbende - naar de inspecteur stelt - gegijzeld is geweest en zich ook overigens niet behoorlijk zou hebben gedragen, is onvoldoende voor een ander oordeel.

4.2. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de inspecteur de navorderingsaanslag op de juiste wijze heeft bekendgemaakt door deze te zenden aan de curator. Ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag was de curator immers de bevoegde vertegenwoordiger van belanghebbende in en buiten rechte. Dit betekent dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na dagtekening van het aanslagbiljet. De dagtekening is 23 augustus 2005, zodat de termijn eindigt op dinsdag 4 oktober 2005. Nu de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden het poststempel 6 oktober 2005 draagt, acht het hof aannemelijk dat het bezwaarschrift op 6 (wellicht op 5) oktober 2005 ter post is bezorgd. Daaruit volgt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De dagtekening van het bezwaarschrift (3 oktober 2005) en de stelling dat het bezwaarschrift op 3 oktober 2005 (zoals gesteld in het beroepschrift eerste aanleg) dan wel 4 oktober 2005 (zoals gesteld in de hoorzitting blijkens het hoorverslag) in de brievenbus is gedeponeerd, acht het hof onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

4.3. Niet in geschil is dat de curator de navorderingsaanslag heeft ontvangen en deze binnen de bezwaartermijn heeft doorgezonden aan belanghebbende. Belanghebbende had dus tijdig een pro-forma bezwaarschrift kunnen indienen. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent zijn gezondheid is onvoldoende om aan te nemen dat hij verschoonbaar in verzuim was bij het niet tijdig indienen van het bezwaar.

Het hof heeft ook overigens geen reden voor het op de voet van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege laten van de niet-ontvanklijkverklaring op de grond dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

4.4. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

5. Proceskosten

Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank en

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J. Huiskes en G.W.B. van Westen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 11 april 2008 in het openbaar uitgesproken.

Op 16 april 2008 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.