Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-05-2008, BD1433, BK 26/07 Omzetbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 09-05-2008, BD1433, BK 26/07 Omzetbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 mei 2008
Datum publicatie
14 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BD1433
Zaaknummer
BK 26/07 Omzetbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting voor de verwerving van de camper. Voorts is de boete in geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00026

uitspraakdatum: 9 mei 2008

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V., gevestigd te Z

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/435 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 15 januari 2007, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 27 juli 2005 aan belanghebbende over het tijdvak 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 een naheffingsaanslag omzetbelasting, groot € 50.775,-, opgelegd, alsmede bij een afzonderlijk op het aanslagbiljet vermelde beschikking een boete van € 25.387,-. Bij uitspraak van 3 februari 2006 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 12.693,- (25%).

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 15 januari 2007 het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 23 februari 2007 een pro forma beroepschrift (met bijlage) ingediend. Op 24 april 2007 heeft zij de gronden van het beroep aangevuld. De inspecteur heeft op 20 juni 2007 een verweerschrift ingediend.

1.4. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 28 maart 2008. Daar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde A (hierna: de gemachtigde), bijgestaan door B en namens de inspecteur C, bijgestaan door D. Ter zitting heeft de gemachtigde een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft zonder bezwaar van belanghebbende een nader stuk ingediend.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is opgericht op .. augustus 19... Haar feitelijke activiteiten bestonden in het jaar 2003 uit de im- en export van ingeblikte asperges afkomstig uit Zuid-Amerika en Azië. In de loop van 2005 is eiseres (daarnaast) gaan handelen in beveiligingsapparatuur. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelastingwetgeving.

2.2. Mevrouw E is blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel sinds 17 september 2001 bestuurder van belanghebbende. Blijkens diezelfde inschrijving is de heer F sinds 19 november 2004 bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende heeft 2 of 3 personeelsleden in dienst. Mevrouw E noch een van de personeelsleden is in het bezit van een vrachtwagenrijbewijs. De echtgenoot van mevrouw E (hierna: de echtgenoot) is wel in het bezit van een dergelijk rijbewijs.

2.3. Belanghebbende heeft bij het bedrijf G GmbH te L in Duitsland een als kampeerauto ingerichte bedrijfsauto (hierna: de camper) laten bouwen. De camper is onder andere voorzien van een garage voor motoren of een kleine personenauto met elektrische laadvloer (zie blad 1 en 7 van de hierna genoemde factuur). Onder uitreiking van een factuur gedateerd op 12 juni 2003 heeft voornoemde bouwer de camper geleverd aan belanghebbende onder toepassing van het nultarief. Ten tijde van deze levering was de camper nog geen zes maanden oud, terwijl het voertuig circa 4.000 kilometer had afgelegd. Ter zake van deze levering heeft belanghebbende haar BTW-identificatienummer opgegeven aan de leverancier van de camper. Belanghebbende heeft de verwerving van de camper niet op een periodieke aangifte omzetbelasting verantwoord.

2.4. Op 23 juni 2003 heeft belanghebbende voor de camper aangifte gedaan voor de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992. Op 24 juni 2003 heeft de eerste afgifte van het kenteken (BN-TN-12) voor de camper plaatsgevonden. Het kenteken staat als voertuigsoort 'bedrijfsauto' vermeld en bij inrichting 'kampeerauto'. In verband met de afmetingen van de camper dient men voor het besturen daarvan over een vrachtwagen-rijbewijs te beschikken.

2.5. De met de aanschaf van de camper gemoeide kosten belopen in totaal € 290.460,- (aankoopbedrag € 267.241,- en BPM € 23.219,-).

2.6. Tijdens een in 2005 door de inspecteur ingesteld onderzoek heeft de echtgenoot -naar zeggen van de controleambtenaar- verklaard dat de camper in 2003 is gebruikt voor vakanties van hem en zijn echtgenote in Spanje en Kroatië. Tevens heeft de echtgenoot verklaard dat de camper (in 2003) niet is gebruikt voor het bezoeken van beurzen. Voorts is door belanghebbende tijdens deze controle aangegeven dat de camper mogelijkheden bood om beveiligingsapparatuur tentoon te stellen, maar daarvoor tot op dat moment nog niet was gebruikt. Ten tijde van het onderzoek had de camper circa 9.000 kilometer gereden. De boekhouding van belanghebbende bevatte ten tijde van het onderzoek geen gegevens over het gebruik van de camper.

2.7. De inspecteur heeft naar aanleiding van het onder 2.6 vermelde onderzoek aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter grootte van 19% van

€ 267.241,- als vermeld onder 1.1 tezamen met de aldaar vermelde boete van 25% wegens grove schuld.

3. Het geschil

3.1. In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting voor de verwerving van de camper. Voorts is de boete in geschil.

3.2. Belanghebbende is van mening dat de voor de intracommunautaire verwerving van de camper verschuldigde omzetbelasting volledig door haar als voorbelasting kan worden afgetrokken, omdat de camper (mede) voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Daarbij beroept belanghebbende zich op het arrest Charles en Charles-Tijmens van het Hof van Justitie EG van 14 juli 2005 in zaak C-434/03 en verwijst zij naar in de beroepsfase overgelegde bescheiden. Belanghebbende ontkent de verklaringen die de echtgenoot zou hebben afgelegd en acht deze onrechtmatig verkregen en daarom onbruikbaar. De boete acht zij op dezelfde gronden onjuist. Verder is zij van mening dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, alsmede vernietiging van de belastingaanslag en de boetebeschikking.

3.3. De inspecteur heeft de juistheid van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking verdedigd. Hij stelt zich op het standpunt dat belanghebbende het (voornemen van) zakelijk gebruik niet aannemelijk heeft gemaakt. De inspecteur acht het gebruik van de verklaringen van de echtgenoot niet onrechtmatig. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting ter zake van de verwerving van de camper en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het hof onderschrijft dit oordeel en verwijst voor de gronden naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4.1 en 4.3 tot en met 4.5 en maakt deze overwegingen tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

4.2. Het hof acht aannemelijk dat de echtgenoot heeft verklaard zoals weergegeven onder 2.6. Het hof hecht namelijk geloof aan hetgeen de inspecteur in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft opgemerkt over de gang van zaken bij het boekenonderzoek (zie punt 4, onder ‘argumenten van belanghebbende’, tweede streepje). De verklaringen van de echtgenoot zijn ook bruikbaar en niet onrechtmatig verkregen. Het staat de inspecteur immers vrij vragen te stellen; ook aan personen die geen formeel dienstverband hebben met belanghebbende. Daarvan staat los of die personen gehouden zijn deze vragen te beantwoorden. Niet gebleken is dat de inspecteur gebruik heeft gemaakt van bevoegdheden die hem niet toekomen of dat de echtgenoot geen kennis had van de gang van zaken bij belanghebbende.

4.3. Het hof merkt verder op dat de verklaringen van de echtgenoot geen weerlegging vinden in de boekhouding van belanghebbende nu deze ten tijde van de controle geen gegevens bevatte over het gebruik van de camper. Van verhuur en/of beursbezoeken bleek niets. Ook was er geen kilometerregistratie, terwijl de in de beroepsfase overgelegde huurcontracten (waarvan de inspecteur op goede gronden de echtheid betwist) dit wel vergen. Voorts lijkt ook het aantal gereden kilometers (zie 2.3 en 2.6), afgezet tegen de vakanties in 2003 naar Spanje en Kroatië en de door belanghebbende in haar pleitnota (punt 2, 2e alinea) en memo genoemde verhuur voor privédoeleinden, geen ruimte te bieden voor zakelijk gebruik. Tot slot merkt het hof op dat de personeelsleden van belanghebbende noch bestuurder E (in tegenstelling tot de echtgenoot) over het voor de camper benodigde vrachtwagenrijbewijs beschikken (zie 2.2).

4.4. Gelet op vorenoverwogene is het hof van oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat de camper in het jaar van aanschaf werd gebruikt en/of was bestemd om dienstbaar te zijn aan belaste prestaties en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het getuigenaanbod zal het hof passeren. Ten aanzien van het horen van bestuurder E omdat belanghebbende ter zitting heeft meegedeeld daarvan af te zien. Ten aanzien van de heer F omdat het een zaak betreft van voor zijn aantreden als bestuurder en omdat onvoldoende concreet is aangegeven ter zake van welke te bewijzen feiten hij in die situatie (uit eigen wetenschap) zou kunnen verklaren.

4.5. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de opgelegde boete van 25% terecht is opgelegd en bovendien passend en geboden is. Het hof verwijst hierbij naar overweging 4.6 van de rechtbank en maakt die overweging tot de zijne.

4.6. De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu van dergelijk kosten niet is gebleken.

6. De beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mrs. J. Huiskes en H. Bakker, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong Braaksma als griffier.

De beslissing is op 9 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen

verzonden op 14 mei 2008

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.