Home

Gerechtshof Leeuwarden, 16-05-2008, BD2148, BK 141/07 Parkeerbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 16-05-2008, BD2148, BK 141/07 Parkeerbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
16 mei 2008
Datum publicatie
21 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2148
Zaaknummer
BK 141/07 Parkeerbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 141/07

Uitspraakdatum: 16 mei 2008

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 07/258 van de rechtbank Assen van 21 juni 2007 in het geding tussen

de belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Assen, de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is op 20 oktober 2006 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van totaal € 22,50, bestaande uit € 0,50 parkeerbelasting en € 22,-- kosten.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak gedagtekend 20 december 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Bij uitspraak van 21 juni 2007 heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

In eerste aanleg is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraak is door belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift dat op 24 juli 2007 bij het hof is ingekomen. Op 31 juli 2007 is bij het hof een aanvulling (met bijlage) op het beroepschrift binnengekomen.

1.5 De heffingsambtenaar heeft op 11 september 2007 een verweerschrift (met bijlage) in hoger beroep ingediend. Van de heffingsambtenaar zijn voorts op 5 maart 2008 twee faxberichten binnengekomen.

1.6 De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 maart 2008. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar de heer A, vergezeld door de heer B. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een door hem voorgedragen pleitnotitie overgelegd, zonder bezwaar van belanghebbende zijn daarbij een aantal bijlagen gevoegd.

1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Op 20 oktober 2006 om 19.41 stond de auto van belanghebbende van het merk Honda, met het kenteken 00-YY-XX, geparkeerd aan de a-laan te Z. De auto was op dat moment niet voorzien van een geldig parkeerkaartje. Op voormeld tijdstip is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

2.2 De parkeertijd op het door belanghebbende gekochte parkeerkaartje was om 19.12 uur verstreken.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.

3.2 Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag ontkennend. Hij stelt hiertoe dat zijn auto klem stond en dat hij het parkeervak niet kon verlaten.

3.3 De heffingsambtenaar beantwoordt de in het geding zijnde vraag bevestigend. De ter zitting verschenen parkeercontroleur die voormelde naheffingsaanslag heeft uitgeschreven, deelde mee zich de door belanghebbende geschetste situatie niet te kunnen herinneren.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De rechtsoverwegingen

Formeel

4.1 Belanghebbende voert in appel aan dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft opgenomen dat belanghebbende niet ter zitting is verschenen. Belanghebbende vindt deze omschrijving niet correct nu hij de rechtbank heeft verzocht de behandeling van de zaak uit te stellen.

4.2 Bij brief van 9 april 2007, ingekomen bij de rechtbank op 16 april 2007, heeft belanghebbende zonder aanvoering van gewichtige redenen om uitstel van de zitting van 25 april 2007 verzocht. Bij brief van 7 april 2007 is dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende bij een op 24 april 2007 bij de rechtbank ingekomen brief van 19 april 2007 nogmaals om uitstel van de zitting verzocht, nu wegens drukke werkzaamheden in het eigen bedrijf. Hierop heeft de rechtbank niet gereageerd. Met het doen van uitspraak is het laatste verzoek echter impliciet afgewezen.

4.3 Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de afwijzing van het verzoek om uitstel ten onrechte niet gemotiveerd. Nu belanghebbende het hof echter heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien, zal het hof voorbijgaan aan dit motiveringsgebrek. Bovendien heeft belanghebbende het verzoek strekkende tot terugwijzing van de zaak ter zitting ingetrokken.

Inhoudelijk

4.4 Ingevolge de artikelen 1 tot en met 6 (+ tarieventabel) van de op de artikelen 219 en 225 van de Gemeentewet berustende Verordening parkeerbelastingen 1999 (hierna: de Verordening) van de gemeente Assen, is parkeerbelasting verschuldigd op de in artikel 7, eerste lid van de

Verordening vermelde tijd en wijze.

4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat in de a-laan te Z op grond van het bij de Verordening behorende besluit d.d. 25 oktober 2005 van de Burgemeester en wethouders van Assen, voor het parkeren van de auto betaald dient te worden.

4.6 Het hof begrijpt dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag sprake was van overmacht.

4.7 Het hof acht belanghebbende niet geslaagd in het bewijs van deze stelling. Het hof neemt daartoe de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. Uit de overgelegde bescheiden en uit het verhandelde ter zitting komt naar voren dat tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en het tijdstip waarop belanghebbende bij de auto is teruggekeerd meer dan 1 uur is gelegen. Deze tijdspanne staat op gespannen voet met het door belanghebbende geschetste beeld dat hij in de door hem gestelde situatie alles heeft gedaan wat van hem mag worden verwacht. Het feit dat belanghebbende ook nadat de naheffingsaanslag was opgelegd geen contact heeft opgenomen met de politie, strookt niet met het door belanghebbende ingenomen standpunt.

4.8 Voor de stelling van belanghebbende pleit evenmin de omstandigheid dat hij, zoals hij ter zitting van het hof heeft verklaard, later die avond alsnog met de auto de parkeerplaats heeft verlaten, terwijl de situatie zoals door hem gesteld, niet was gewijzigd.

4.9 De omstandigheid dat belanghebbende, zoals hij ter zitting opmerkte, niet beschikte over gepast geld voor het kopen van een (aanvullend) parkeerkaartje, is niet een omstandigheid op grond waarvan het hof anders oordeelt.

4.10 Voor zover belanghebbende in appel nog bezwaar aantekent tegen het niet -aanstonds- opmaken van een procesverbaal, dan wel van een ambtelijk verslag, overweegt het hof dat de heffingsambtenaar hiermee niet in strijd heeft gehandeld met enig voorschrift.

4.11 Nu belanghebbende ook overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan de naheffingsaanslag vernietigd dienen te worden, brengt het vorenoverwogene mee dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 16 mei 2008 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter,

mr. J.D.S.L. Bosch en mr. F.J.W. Drion, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 21 mei 2008 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.