Gerechtshof Leeuwarden, 23-05-2008, BD2719, BK 90/07 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 23-05-2008, BD2719, BK 90/07 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 mei 2008
- Datum publicatie
- 28 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2008:BD2719
- Zaaknummer
- BK 90/07 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onderhavige vergrijpboetes heeft opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 07/00090
uitspraakdatum: 23 mei 2008
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/1369 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 23 april 2007, in het geding tussen
X, wonende te Z,
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft over het jaar 2001 met dagtekening 31 januari 2006 aan belanghebbende navorderingsaanslagen (nummers 0000.00.000.H.17 en 0000.00.000.S.17) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PV 2001) en de premie Ziekenfondswet (Zfw 2001). Bij afzonderlijk op de aanslagbiljetten vermelde beschikkingen zijn tevens vergrijpboetes opgelegd van respectievelijk € 296,- en € 62,-. Bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2006 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak, voor zover het de opgelegde boetes betreft, beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 23 april 2007, verzonden op 24 april 2007, het beroep gegrond verklaard en de opgelegde boetes vernietigd. Tevens is een veroordeling in de proceskosten uitgesproken en teruggaaf van het griffierecht gelast.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur op 15 mei 2007 een pro forma beroepschrift (met bijlage) ingediend. Bij brief van 4 juni 2007 (met bijlage) heeft hij de gronden van het beroep aangevuld. Belanghebbende heeft op 29 juni 2007 een verweerschrift ingediend. Op 5 juli 2007 is de machtiging ontvangen.
1.4. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 14 april 2008. Voorafgaand aan de zitting heeft het hof op 7 april 2008 aan de inspecteur toegezonden een afschrift van belanghebbendes brief aan de rechtbank van 22 maart 2007.
Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde de heer A (de gemachtigde), alsmede namens de inspecteur de heer B . Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Daarbij is zonder bezwaar van belanghebbende een bijlage gevoegd.
1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
2.1. Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote, mevrouw C, waren in het jaar 2001 vennoten van de vennootschap onder firma D V.O.F. te Z. De vennootschap exploiteerde een winkel in rijwielen en rijwielonderdelen en een rijwielherstelbedrijf. In verband met de echtscheiding van de vennoten is de vennoot-schap per 1 januari 2005 ontbonden. Belanghebbende heeft de ondernemingsactiviteiten daarna als eenmanszaak voortgezet.
2.2. De inspecteur heeft op 27 april 2005 een boekenonderzoek ingesteld naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PV en omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003. Bij dat boekenonderzoek blijkt onder andere dat belanghebbende in het jaar 2001 teveel hypotheekrente heeft afgetrokken. In de aangifte IB/PV 2001 is namelijk het totaalbedrag aan betaalde rente van ƒ 13.564,- inzake de onroerende zaak te L (blijkend uit drie banknota´s en een rente bouwdepot) ten laste van de eigen woning gebracht, terwijl in de winst- en verliesrekening voor het gedeelte van de onroerende zaak dat als ondernemingsvermogen is aangemerkt nogmaals een bedrag van ƒ 6.955,- is afgetrokken.
Bij de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslagen heeft de inspecteur het vastgestelde inkomen uit werk en woning en het vastgestelde premie-inkomen met laatstgenoemd bedrag verhoogd. Tevens heeft hij vergrijpboetes opgelegd van 25%.
2.3. Op enig moment is belanghebbende van administratiekantoor veranderd. Dit had voor het onderhavige jaar tot gevolg dat de jaarstukken zijn opgemaakt door het oude kantoor van belanghebbende en dat zijn huidige gemachtigde de door dat kantoor reeds ingevulde aangifte IB/PV 2001 heeft ingediend.
3. Het geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onderhavige vergrijpboetes heeft opgelegd.
3.2. De inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend. Hij stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep zowel de boete IB/PV 2001 betreft als de boete Zfw 2001 en dat belanghebbende een zelfstandig verwijt (grove schuld) kan worden gemaakt van de te hoge renteaftrek. Hij ontkent dat de controleambtenaar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat er geen boetes zouden worden opgelegd. De inspecteur heeft ter zitting van het hof desgevraagd meegedeeld dat hij de onder 1.4 bedoelde brief van 22 maart 2007 heeft ontvangen en dat hij niet langer vasthoudt aan terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.
3.3. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend. Hij is van mening dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat hem persoonlijk geen verwijt kan worden gemaakt van de onjuiste aangifte. Overigens is hij van mening dat de inspecteur slechts appel heeft ingesteld tegen de ter zake van de navorderingsaanslag IB/PV 2001 opgelegde boete en dat door de controleambtenaar is toegezegd dat geen boetes zouden worden opgelegd. Terugwijzing van de zaak naar de rechtbank acht hij niet juist.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Omvang van het hoger beroep
4.1. In zijn pro-forma beroepschrift in hoger beroep vermeldt de inspecteur onder ´kenmerk´ zowel het aanslagnummer van de IB/PV 2001 als van de Zfw 2001. In de aanvulling van de gronden van het beroep wordt onder ´kenmerk´ alleen het aanslagnummer van de IB/PV 2001 genoemd. In beide geschriften wordt vermeld dat het zich richt tegen de uitspraak van de rechtbank met het kenmerk AWB 06/1369; er wordt geen beperking aangebracht.
Gelet op vorenstaande en de omstandigheid dat de inspecteur ter zitting heeft bevestigd dat het hoger beroep zich richt tegen de gehele uitspraak van de rechtbank en dus beide onder 1.1 vermelde boetes betreft, is het hof van oordeel dat in hoger beroep beide onder 1.1 vermelde boetes onderwerp van geschil zijn. De gronden van het beroep zijn hier niet mee in tegenspraak.
Inhoudelijk
4.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 december 2006, nr. 40.518, naast het vermelde onder 4.3 van de uitspraak van de rechtbank, opgemerkt dat de omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevergd, zal intussen van geval tot geval sterk kunnen verschillen, bij voorbeeld naar gelang zijn hoedanigheid en zijn kennis en ervaring omtrent de terzake relevante fiscale en andere aspecten. De inspecteur heeft van een en ander de stelplicht en de bewijslast.
4.3. Naar het oordeel van het hof is de inspecteur niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank daartoe heeft overwogen onder rechtsoverweging 4.4 en maakt deze overweging tot de zijne. Daarnaast merkt het hof nog het volgende op.
Niet in geschil is dat belanghebbende een leek is op fiscaal gebied. Bovendien beschikt belanghebbende - naar onvoldoende weersproken is gesteld - niet over de kennis om jaarstukken e.d. te lezen. Gelet op die omstandigheden is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat belanghebbende uit het bij zijn aangifte (welke aangifte overigens, anders dan de inspecteur stelt, niet door belanghebbende zelf lijkt te zijn ondertekend) gevoegde financieel jaarverslag had moeten begrijpen dat er in totaal teveel hypotheekrente in aftrek werd gebracht. Anders dan de inspecteur stelt acht het hof niet aannemelijk dat een leek dit kan afleiden uit de samenhang tussen de vermogensvergelijking en het aangiftebiljet. Dit oordeel vindt bevestiging in het feit dat - naar de gemachtigde onvoldoende weersproken ter zitting heeft gesteld - ook de controleambtenaar moeite had met het ontdekken en verklaren van de gemaakte fout.
Tevens is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat belanghebbende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Juist in verband met zijn gebrek aan kennis op fiscaal en boekhoudterrein, heeft belanghebbende zich voorzien van bijstand door niet ter discussie staande adviseurs. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende heeft verzuimd de juiste stukken aan te leveren of dat het anderszins heeft geschort aan de samenwerking. De omstandigheid dat belanghebbende op eenvoudige wijze de totale hoogte van de door de bank in rekening gebrachte hypotheekrente had kunnen kennen en had kunnen zien dat dit totale bedrag ten laste van de eigen woning in aftrek was gebracht, is - gelet op de ondeskundigheid van belanghebbende en de omstandigheid dat de vermogensetikettering hierbij een rol speelt en de dubbele aftrek alleen kan worden gekend in combinatie met de vermogensvergelijking - onvoldoende om hem zelfstandig het verwijt te kunnen maken dat door zijn grove schuld de aanslag op een te laag bedrag is vastgesteld.
4.5. Vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de boetes ten onrechte zijn opgelegd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft daarom geen behandeling meer.
4.6. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen. Van de inspecteur zal een griffierecht van € 428,- worden geheven.
5. Proceskosten
Het hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof bepaalt deze kosten op € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. De beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep voor een bedrag van € 644,-;
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr.drs. S.A.W.J. Strik, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 23 mei 2008 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op 28 mei 2008
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.