Gerechtshof Leeuwarden, 30-05-2008, BD3197, BK 62/05 Waterschapsbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 30-05-2008, BD3197, BK 62/05 Waterschapsbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 mei 2008
- Datum publicatie
- 4 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2008:BD3197
- Zaaknummer
- BK 62/05 Waterschapsbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is of het perceel terecht is ingedeeld in omslagklasse 3.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 05/62 30 mei 2008
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van het Waterschap Hunze en Aa’s (hierna: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen een aanslag in de waterschapsomslagen voor het jaar 2004.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 mei 2004 voor het jaar 2004 (het Hof gaat ervan uit dat in het als bijlage 5 bij het verweerschrift gevoegde duplicaat van het aanslagbiljet per abuis het jaartal 2005 is opgenomen) een – met andere aanslagen op één aanslagbiljet verenigde – aanslag in de omslag ongebouwd ten bedrage van € 250,43 opgelegd met betrekking tot de kosten voor het waterkwantiteitsbeheer ter zake van het in de gemeente L gelegen kadastrale perceel, plaatselijk aangeduid als 0000 en groot 27.271 m². Belanghebbende heeft op 12 juli 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 30 december 2004, is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Het beroepschrift is op 27 januari 2005 ter griffie van het gerechtshof ingekomen. De heffingsambtenaar heeft op 9 januari 2006 een verweerschrift ingediend.
1.3. Van het verhandelde ter zitting van 14 september 2007 is proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van het perceel dat op het aanslagbiljet is aangeduid als 0000 (hierna: het perceel).
2.2. Voor het waterkwantiteitsbeheer is het gebied waarin het perceel zich bevindt ingedeeld in omslagklasse 3. De indeling in omslagklassen is vastgelegd in de Omslagklassenverordening waterschap Hunze en Aa’s 2000 (hierna: de verordening). De verordening luidt in de voor het onderhavige jaar geldende tekst en voor zover thans van belang:
“Artikel 2 Instelling Omslagklassen
Teneinde te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging van onroerende zaken bij de toepassing van de omslagverordening leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen worden in het taakgebied betreffende het kwantiteitsbeheer vier omslagklassen ingesteld voor de ongebouwde onroerende zaken met de aanduiding klasse 1, 2, 3 en een klasse ‘open water’.
Artikel 3 Begrenzing omslagklassen
a. De begrenzing van de omslagklassen als bedoeld in artikel 2, is aangegeven op de bij deze Verordening behorende kaart van het beheersgebied van het waterschap.
(...)
Artikel 4 Vermenigvuldigingsfactoren ongebouwd
a. Ten aanzien van de in artikel 3 van de omslagverordening bedoelde omslagplichtigen wordt voor de heffingsmaatstaf van een ongebouwde onroerende zaak die geheel of nagenoeg geheel in een omslagklasse is gelegen een vermenigvuldigingsfactor toegepast. Als vermenigvuldigingsfactor geldt voor:
Omslagklasse Vermenigvuldigingsfactor
1 (onzichtbare afwatering) 0,28
2. (zichtbare afwatering zonder wateraanvoer) 0,60
3. (zichtbare afwatering met wateraanvoer) 1,00
4 (‘open water’) 0,28
...”
2.3. De toelichting bij de verordening vermeldt onder andere het volgende:
Omslagklassen
(…) Het instellen van omslagklassen is afhankelijk van de vraag of verschillen in hoedanigheid en ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Met betrekking tot verschillen in hoedanigheid of ligging is het voorzieningenniveau van het waterschap van belang. (…) Bij voorzieningen moet worden gedacht aan onder andere watergangenstelsel, lengten en afmetingen van watergangen (af- of aanvoerfactor), drooglegging, bemaling, kunstwerken (…).
Omslagklassen ongebouwd
Zoals reeds gezegd bestaat er verschil in voorzieningen tussen de gronden gelegen op A en B en de overige gronden van het beheersgebied.
Deze hooggelegen gronden leveren minder waterbezwaar dan de overige gronden. Met name de afvoerfactor is een belangrijke graadmeter voor het voorzieningenniveau. (…) Voor de afvoer van water wordt gebruik gemaakt van watergangen die aangelegd en onderhouden dienen te worden. Op grond van deze overweging in combinatie met de beoogde globale classificatie, is een classificatie opgezet op basis van het onderscheid in zichtbare en onzichtbare afwatering.
Bij zichtbare afwatering wordt gebruik gemaakt van watergangen en bij onzichtbare zijgt het neerslagoverschot in de bodem en vindt het eerste deel van het afvoertraject door de grond plaats en niet via watergangen. (…) Gronden binnen de invloedssfeer van een schouw- of hoofdwatergang hebben, afhankelijk van hun droogleggingsbehoefte, belang bij deze watergangen. Regenwater dat op deze gronden valt zal in nattere perioden sneller zijn afgevoerd door de watergangen. Op grotere afstand van de watergangen wordt deze invloed snel kleiner.
Gronden die binnen de invloedssfeer van watergangen liggen komen in de klasse met zichtbare afwatering. Gronden waarvan het belang bij de watergangen niet direct aantoonbaar is komen in de klasse met onzichtbare afwatering.
Daarnaast is in het gebied met zichtbare afwatering onderscheid gemaakt in gronden met en zonder wateraanvoer. Het beheersgebied van het waterschap is ingedeeld in peilgebieden en/of afstromingsgebieden waarbij per betreffend gebied één waterstand wordt nagestreefd. (…) Bij het toepassen van de norm voor classificatie is uitgegaan van de peilgebiedsindeling c.q. indeling in afstromingsgebieden. (…) Binnen de peilgebieden danwel afstromingsgebieden is gekeken of de wateraanvoer voor 50% of meer van het betreffende gebied (…) gerealiseerd kan worden. Zo ja dan wordt het gehele peilgebied dan wel afstromingsgebied in de omslagklasse met wateraanvoer ingedeeld. Is dit deel minder dan 50% dan wordt het gehele peilgebied dan [wel] afstromingsgebied in de omslagklasse zonder wateraanvoer ingedeeld.
2.4. De in de verordening genoemde omslagverordening is de Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Hunze en Aa’s 2002, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 2003 (hierna: de omslagverordening), op grond waarvan de onderhavige aanslag is opgelegd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is of het perceel terecht is ingedeeld in omslagklasse 3, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de heffingsambtenaar bevestigend wordt beantwoord.
3.2. Voor de motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Belanghebbende stelt dat zijn perceel ten onrechte is ingedeeld in omslagklasse 3. Hij voert daartoe aan dat de waterstand op het perceel zo laag is dat er geen sprake is van de voor die omslagklasse vereiste zichtbare afwatering met wateraanvoer. Naar zijn mening dient het perceel daarom te worden ingedeeld in omslagklasse 1.
4.2. De heffingsambtenaar heeft onder andere verklaard dat het waterniveau van het gebied waarin het perceel zich bevindt (hierna: het peilgebied) op peil wordt gehouden door één stuw, dat het peilgebied vanuit waterstaatkundig oogpunt een als eenheid te beschouwen gebied is en dat het peilgebied op zodanige wijze is afgebakend dat daarin een zo groot mogelijke oppervlakte profiteert van de stuw en een zo klein mogelijke oppervlakte daarvan minder profijt heeft.
Voorts heeft de heffingsambtenaar ter zitting verklaard dat uit kostenoverwegingen is gekozen voor zo groot mogelijke peilgebieden, waardoor de mogelijkheid is ontstaan dat in het peilgebied percelen liggen die niet direct profiteren van de stuw, maar dat het voor die percelen aanbrengen van een tweede stuw niet verantwoord zou zijn in verband met de kosten daarvan.
4.3. Het Hof stelt voorop dat bij geschillen over de indeling van een perceel in een bepaalde omslagklasse op het waterschap de last rust aannemelijk te maken dat het perceel waarom het gaat het gestelde belang heeft bij zijn taakvervulling.
Het waterschap kan daarbij echter volstaan met bewijs ten aanzien het waterstaatkundig als eenheid aan te merken gebied waarvan dat perceel deel uitmaakt, behoudens bijzondere omstandigheden die zich tegen heffing ten aanzien van juist dit perceel verzetten (zie onder meer HR 15 december 1999, nr. 34.736, BNB 2000/112).
4.4. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat het stuwpeilgebied waarvan het perceel van belanghebbende deel uitmaakt, in waterstaatkundig opzicht een als eenheid te beschouwen gebied is. Het Hof acht deze stelling aannemelijk gemaakt, gelet op de door de heffingsambtenaar bij het verweerschrift overgelegde bijlage 1, de ter zitting overgelegde hoogtekaart van het peilgebied en de daarop door hem gegeven toelichting.
Daarmee is namelijk aannemelijk gemaakt dat het gebied dat op de genoemde bijlage 1 wordt aangeduid met ‘C’ bestaat uit een zodanig fysiek samenhangend stelsel van oppervlaktewateren die bij het waterschap in beheer zijn en die worden gereguleerd door de met nummer 0001 aangeduide stuw – waardoor binnen het peilgebied sprake is van dezelfde waterstand – dat dit gebied als een waterstaatkundige eenheid moet worden aangemerkt.
4.5. Voorts heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat binnen het stuwpeilgebied gebruik wordt gemaakt van bij het waterschap in beheer zijnde watergangen, zoals weergegeven op bijlage 1, en dat daarbij sprake is van zowel wateraanvoer als zichtbare afwatering (op bijlage 1 zijn de inlaten en aan- en afvoervakken van het peilgebied aangegeven). Aangezien bovendien niet in geschil is dat binnen het peilgebied de wateraanvoer voor meer dan 50% van dit gebied kan worden gerealiseerd, zodat is voldaan aan de op dit punt in de toelichting op de verordening vermelde voorwaarde (zoals weergegeven onder 2.3), is het Hof van oordeel dat het perceel terecht in omslagklasse 3 is ingedeeld. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden die zich tegen heffing naar omslagklasse 3 ten aanzien van het perceel verzetten.
4.6. Belanghebbende heeft onder andere gesteld dat de sloot naast het perceel in de zomer over de gehele lengte leeg staat en ’s winters slechts over een lengte van enkele meters is gevuld met hooguit 10 centimeter regenwater, terwijl er volgens hem ook geen sprake is van zichtbare afwatering vanaf zijn perceel.
De grond van het perceel is zo droog dat de grasgroei en de opbrengst van het perceel beneden een aanvaardbaar niveau ligt, aldus belanghebbende. Deze stellingen leveren niet de bedoelde bijzondere omstandigheid op, reeds omdat de heffingsambtenaar met de door hem ter zitting overgelegde hoogtekaart, alsmede de daarop gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van de waterregulering door middel van de stuw en het daarmee samenhangende stelsel van wateraanvoer en afwatering de grondwaterstand van het perceel zich bevindt – op een relatief gering gedeelte van het perceel na – binnen de ook vanuit landbouwkundig oogpunt nagestreefde marge tussen 1,20 meter en 1,60 meter drooglegging. Het perceel van belanghebbende heeft derhalve profijt van de waterregulering in het peilgebied.
De stelling van belanghebbende dat zijn grond (desondanks) te droog is, doet hieraan niet af. Dit nog daargelaten de omstandigheid dat het mogelijk is, naar belanghebbende heeft erkend, om ten behoeve van het perceel water te betrekken uit de aan – een korte zijde van –het perceel grenzende watergang van het waterschap (belanghebbende heeft hierover verklaard dat de kosten van de dan benodigde pomp hem te hoog zijn). Ook hetgeen voor het overige door belanghebbende naar voren is gebracht, kwalificeert niet als een bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin.
4.7. Voorts kan naar het oordeel van het Hof evenmin worden gesteld dat de grenzen van het peilgebied willekeurig zijn vastgesteld. Daarbij moet worden meegewogen dat aan het waterschap een zekere vrijheid toekomt bij het instellen van omslagklassen en de indeling van gebieden in die omslagklassen, mits daarbij de grenzen der redelijkheid in acht zijn genomen (vgl. onder meer HR 15 december 1999, nr. 34.736, BNB 2000/112, en HR 22 oktober 2004, nr. 38.862, Belastingblad 2004/1278).
Bij de indeling van het peilgebied als geheel, en de daarbij op basis van de verordening gehanteerde criteria, zijn naar het oordeel van het Hof de grenzen der redelijkheid niet overschreden. Het gegeven dat het waterschap daarbij tevens een bepaalde kostenafweging heeft gemaakt (en daarbij heeft gestreefd naar de het bereiken van een zo groot mogelijke oppervlakte die profiteert van de voorzieningen van het waterschap en een zo klein mogelijke oppervlakte die daarvan minder profijt heeft) en de omstandigheid dat een aantal percelen in het peilgebeid niet profiteert van de stuw en de wateraanvoer, maken dit oordeel niet anders.
Daarbij weegt het Hof mee dat de percelen die volgens de door de heffingsambtenaar overgelegde hoogtekaart niet binnen de genoemde droogleggingsnorm vallen, niet een aaneengesloten gebied betreffen, maar verspreid liggen binnen het peilgebied.
4.8. De verordening is vastgesteld in overeenstemming met het daaraan ten grondslag liggende artikel 120, lid 7, van de Waterschapswet in de voor het jaar 2004 geldende tekst (de Wet) en is overeenkomstig het bepaalde in artikel 119, lid 4, van de Wet - voor zover thans van belang - goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincies Groningen en Drenthe. De verordening is ook overigens op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand gekomen en dient te worden beschouwd als vrucht van wetgevende arbeid van de wetgever in materiële zin (het algemeen bestuur van het waterschap), waarbij bestuurlijke (doelmatigheids)afwegingen een rol hebben gespeeld.
4.9. Nu gesteld noch gebleken is dat de heffingsambtenaar op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur gehouden is het bepaalde in de verordening buiten toepassing te laten, voert het vorenoverwogene tot de slotsom dat er geen reden is voor indeling van het perceel in een andere omslagklasse dan de omslagklasse 3.
5. De conclusie
Het beroep is ongegrond.
6. De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 mei 2008 door mr. O.B. Onnes, raadsheer en voorzitter, mr. P.M.F. van Loon, raadsheer, en mr. H.E. Kostense, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.G. van der Laan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 4 juni 2008 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.