Home

Gerechtshof Leeuwarden, 05-09-2008, BF0404, BK 87/06 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 05-09-2008, BF0404, BK 87/06 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
5 september 2008
Datum publicatie
11 september 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BF0404
Zaaknummer
BK 87/06 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of a-straat 17, 25, 27 en 27 won voor de Wet WOZ vier onroerende zaken zijn, gelijk de heffingsambtenaar stelt, dan wel als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt, gelijk belanghebbende stelt. Voorts is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak met nummer 27 in geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 87/06

Uitspraakdatum: 5 september 2008

uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken met de kenmerken AWB 05/2076, 05/2077, 05/2078 en 05/2079 van de rechtbank Leeuwarden van 19 juni 2006 in het geding tussen

de belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ferwerderadiel,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikkingen van 1 mei 2005 de waarde van de onder 2.1 nader gespecificeerde onroerende zaken a-straat 17, 25, 27 en 27 won te Z vastgesteld op respectievelijk € 3.176, € 147.750, € 52.752 en € 164.980.

De beschikkingen gelden voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. De waardepeildatum is 1 januari 2003.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken, alle gedagtekend 6 oktober 2005 en verzonden op 11 oktober 2005, de vastgestelde waarden gehandhaafd, met uitzondering van die van het object a-straat 25. De waarde van dit object is door de heffingsambtenaar verlaagd tot € 122.340.

1.3 Bij de uitspraken van 19 juni 2006, verzonden op 19 juni 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep met betrekking tot de waardevaststelling van de onroerende zaken a-straat 17, 27 en 27 won ongegrond verklaard en het beroep met betrekking tot de waardevaststelling van de onroerende zaak a-straat 25 gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van deze onroerende zaak verminderd tot € 122.340. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraken van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraken is door belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlagen) dat op 20 juli 2006 bij het hof is ingekomen.

1.5 De heffingsambtenaar heeft op 22 september 2006 ter griffie van het hof een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Op 25 september 2006 is ter griffie van het hof binnengekomen een kopie van een brief van 7 maart 2006 van de heffingsambtenaar aan belanghebbende.

1.6 Bij brief van 6 november 2007 heeft mr. A, advocaat te Leeuwarden, als gemachtigde van belanghebbende een stuk ingezonden.

1.7 De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 23 november 2007. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom van de onder 1 genoemde onroerende zaken.

2.2.1 A-straat 17, kadastraal aangeduid als sectie Y, nummer 0000, heeft een oppervlakte van 348 m². Op dit perceel bevindt zich een onbewoonbaar verklaard huisje.

2.2.2 A-straat 25, kadastraal aangeduid als sectie Y, nummer 0001, heeft een oppervlakte van 515 m² en grenst aan het perceel a-straat 27. Op het perceel bevindt zich een woonhuis, dat noch op 1 januari 2003 noch op 1 januari 2005 bewoond werd. Voor de nutsvoorzieningen is dit woonhuis aangewezen op de aansluitingen daarop van a-straat 27.

2.2.3 A-straat 27, kadastraal aangeduid als sectie Y, nummer 0002, heeft een oppervlakte van 3.297 m². Op dit perceel bevindt zich een gebouw dat op de hier van belang zijnde tijdstippen voor een gedeelte in gebruik was als bedrijfs-, althans opslagruimte en voor het andere gedeelte in gebruik was als woning van belanghebbende. Tussen de onderscheidenlijke gedeelten bevindt zich een afsluitbare deur.

In het kader van de Wet WOZ is het als woning in gebruik zijnde gedeelte, waaraan 400 m² grond is toegerekend, aangeduid als a-straat 27 won en het overige gedeelte als a-straat 27.

2.3.1 De heffingsambtenaar heeft bij de rechtbank taxatierapporten ingebracht, alle opgemaakt door B, gecertificeerd WOZ-taxateur, en gedagtekend 20 februari 2006, waarin aan de onder 1 genoemde onroerende zaken waarden zijn toegekend die, behoudens de aan de onroerende zaak a-straat 25 toegekende waarde, overeenkomen met de vastgestelde waarde. Aan de onroerende zaak a-straat 25 is een waarde toegekend van € 122.340.

2.3.2 Blijkens de bij het taxatierapport inzake a-straat 17 gevoegde plattegrond ligt het perceel voor het grootste deel ingebed tussen andere percelen, waaronder het perceel a-straat 27, en komt een lange smalle strook, die onder meer grenst aan het perceel a-straat 15, uit op de openbare weg.

2.3.3 In het taxatierapport inzake a-straat 27 is opgenomen dat aan 2000 m² grond een waarde is toegekend van € 35 per m². Op de aldus getaxeerde waarde van opstallen en grond ad € 114.538 is een bedrag van € 61.800 in mindering gebracht in verband met de aanwezigheid van verontreiniging grond (€ 45.000) en asbest (€ 16.800).

2.4 Tot de stukken behoort een door de heffingsambtenaar aan belanghebbende gezonden brief, gedagtekend 7 maart 2006. Blijkens de inhoud van dit schrijven heeft belanghebbende verzocht hem met ingang van 1 januari 2006 aan te merken als gebruiker van a-straat 17 en - naar het hof begrijpt - 27 en 27 won en deze drie eigendommen als één object aan te merken, een en ander omdat C B.V. (hierna: de BV) het gebruik van deze onroerende zaken op die datum heeft beëindigd. Blijkens de brief heeft de heffingsambtenaar hiermee ingestemd.

2.5 In het onder 1.6 vermelde stuk zijn gegevens opgenomen over een historisch bodemonderzoek op het perceel a-straat 27. Blijkens deze gegevens is sprake van potentieel ernstig verontreinigde grond en is een nader onderzoek geboden.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

In geschil is het antwoord op de vraag of a-straat 17, 25, 27 en 27 won voor de Wet WOZ vier onroerende zaken zijn, gelijk de heffingsambtenaar stelt, dan wel als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt, gelijk belanghebbende stelt. Voorts is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak met nummer 27 in geschil.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Voor de vraag wat voor de toepassing van de Wet WOZ is aan merken als een onroerende zaak, is in artikel 16 van die wet - voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:

“Voor de toepassing van de Wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:

a. een gebouwd eigendom;

b. een ongebouwd eigendom;

c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

(...)”.

4.2. Niet in geschil is dat a-straat 17 en 25 op zichzelf bezien als één onroerende zaak zijn aan te merken en dat zich in a-straat 27 een gedeelte bevindt dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Dit gedeelte is aangeduid als a-straat 27 won.

4.3.1 Uit het vorenoverwogene volgt dat voor de toepassing van de Wet WOZ in beginsel sprake is van vier onroerende zaken, tenzij twee of meer van de eigendommen en/of gedeelten daarvan een samenstel vormen als bedoeld in artikel 16, onderdeel d van de Wet WOZ.

4.3.2 Nu belanghebbende stelt dat dit het geval is, is het aan hem om feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan geoordeeld kan worden dat hiervan sprake is op 1 januari 2003 dan wel bij de aanvang van het tijdvak, te weten 1 januari 2005.

4.3.3 Voorzover belanghebbende zich in dat verband beroept op de omstandigheid dat de vier onroerende zaken alle bij hem in gebruik waren, verwerpt het Hof die stelling ten aanzien van de onroerende zaken met de nummers 17 en 27. Omtrent het gebruik van deze onroerende zaken is in hoger beroep weinig anders naar voren gekomen dan dat daarvan gebruik werd gemaakt als opslagruimte, zonder dat precies duidelijk is of zulks betrof de opslag van zaken van belanghebbende dan wel de opslag van zaken van de BV. Het Hof kent daarom, zoals door heffingsambtenaar ook is bepleit, beslissende betekenis toe aan de omstandigheid dat belanghebbende zelf , naar valt af te leiden uit de door belanghebbende niet bestreden inhoud van de onder 1.5 vermelde brief van de heffingsambtenaar van 7 maart 2006, luidende:

“(…) U stelt dat op 1 januari 2006 de panden (…) 17, (…) 27 (…) en 27 [won] kunnen worden samengevoegd omdat [de BV] deze panden niet meer in gebruik heeft (…) Het gebruik van eerdergenoemde panden kan m.i.v. 1 januari 2006 op naam van [belanghebbende] worden gezet.”

jegens de heffingsambtenaar het standpunt heeft ingenomen dat het gezamenlijke gebruik door hem van de onderhavige onroerende zaken niet plaatsvond op een peildatum die lag vóór 1 januari 2006.

In hoeverre juist is de stelling van belanghebbende dat ook de onroerende zaak a-straat 25 bij hem in gebruik was, kan in het midden blijven in verband met hetgeen hierna wordt overwogen.

4.3.4 Met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 25 en a-straat 27 won zijn geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot het oordeel kunnen leiden dat beide onroerende zaken bij elkaar behoren. Voor het oordeel dat dit wel het geval is, dient namelijk een zekere uit de omstandigheden voortvloeiende en voor derden waarneembare samenhang aanwezig te zijn. Deze samenhang ontbreekt. De objectieve waarnemer zal nummer 25 zien als een vrijstaande woning die van de aangrenzende percelen is afgescheiden door erfafscheidingen en in generlei opzicht hoort bij een van die percelen. Als een zodanige samenhang is onvoldoende dat nummer 25 voor de nutsvoorzieningen afhankelijk is van a-straat 27 won in die zin dat beide woningen op één meter zijn aangesloten. Dat de achtertuin voor voertuigen op vier wielen slechts bereikbaar is over het terrein van nummer 27 maakt niet dat deze vrijstaande woning met erf naar de omstandigheden beoordeeld hoort bij nummer 27.

4.3.5 Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat – naar het Hof begrijpt – de smalle strook van het perceel van de onroerende zaak met nummer 17 die het erf met de daarop staande woning verbindt met de openbare weg, feitelijk en rechtens niet meer bij dit perceel hoort doordat de bewoners van nummer 15 die doorgang bij het begin van de strook hebben afgesloten door daar beplanting aan te brengen, welke toestand al dertig jaren bestaat waardoor belanghebbende op dit gedeelte van het kadastrale perceel geen rechten meer kan doen gelden. Een en ander is door verweerder niet bestreden.

4.3.6 Het Hof is van oordeel dat een en ander tot gevolg heeft dat in de zin van de Wet WOZ het object met nummer 17 kleiner van omvang is dan de heffingsambtenaar bij het nemen van de beschikking en het doen van de uitspraak heeft aangenomen en dat voorts de vermelde omstandigheden maken dat, mede in aanmerking genomen hetgeen is overwogen in 4.3.3 hiervoor, inhoudende dat aannemelijk is dat de nummers 17 en 27 op de hier van belang zijnde tijdstippen in gebruik waren bij de BV, de onroerende zaken met de nummers 17 en 27 één onroerende zaak vormden. Immers, doordat de onroerende zaak met nummer 17 feitelijk (en rechtens) geen uitgang had naar de openbare weg en deze uitgang slechts had over het erf van de onroerende zaak met nummer 27, dient – een en ander in onderlinge samenhang beschouwd – te worden geoordeeld dat deze percelen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoorden.

4.3.7 Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar:

- nummer 27 won terecht als een afzonderlijk object heeft aangemerkt;

- nummer 25 terecht als een afzonderlijk object heeft aangemerkt;

- de nummers 17 en 27 ten onrechte als twee objecten heeft aangemerkt.

4.4 Bij zijn uitspraak op bezwaar met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 25 heeft de heffingsambtenaar de waarde verminderd tot € 122.340. De rechtbank heeft dit over het hoofd gezien en bij haar uitspraak de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde van de onroerende zaak verminderd tot het genoemde bedrag, een en ander derhalve ten onrechte. Het Hof tekent hierbij aan dat belanghebbende ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd dat de waarde van de onroerende zaak a-straat 25 is verminderd en het bezwaar ter zake van a-straat 27 ongegrond is verklaard, alsmede dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft verklaard dat er een vergissing is gemaakt met de kopieën van de uitspraken op bezwaar die bij de processtukken zijn gevoegd (per abuis is de tweede bladzijde van de uitspraak met betrekking tot nr. 25 gehecht aan de uitspraak met betrekking tot nr. 27 won en andersom).

4.5 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is voorzover het betreft de onroerende zaken met de nummers 17, 25 en 27. Het hof zal de desbetreffende uitspraken van de rechtbank daarom vernietigen, behoudens – wat betreft de zaak met betrekking tot nummer 25 – de beslissing over het griffierecht.

4.6 Aangezien de onroerende zaken a-straat 17 en 27 ten onrechte zijn aangemerkt als afzonderlijke objecten voor elk waarvan een waardebeschikking is gegeven, terwijl voor de toepassing van de Wet WOZ van één groter object had moeten worden uitgegaan waarvoor één beschikking had moeten worden gegeven, dienen de desbetreffende afzonderlijke beschikkingen ter zake van de nummers 17 en 27 te worden vernietigd; de onjuiste afbakening kan niet in (hoger) beroep door de belastingrechter worden aangepast. De heffingsambtenaar kan echter wel voor het juist afgebakende object een nieuwe beschikking vaststellen. De nieuwe beschikking moet worden afgegeven binnen redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak van het hof, waarbij het bepaalde in de artikelen 4:13, tweede lid, en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van overeenkomstige toepassing is (vgl. HR 9 mei 2003, nr. 35.987, BNB 2003/270, r.o. 3.7.2).

4.7. Nu de bezwaren inzake de waardevaststelling slechts betrekking hebben op de onroerende zaak met nummer 27 gaat het Hof aan deze bezwaren thans voorbij. De beschikking ter zake van nummer 27 moet immers reeds worden vernietigd wegens een onjuiste objectafbakening, zodat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de bij die beschikking vastgestelde waarde.

5. Proceskosten

Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van het beroep bij de rechtbank in de zaken AWB 05/2076 en 2079, te weten de kosten van het bijwonen van de zitting. De kosten hiervan kwamen bij de rechtbank reeds tot vergoeding in de zaak AWB 05/2077, doch deze beslissing inzake de proceskosten wordt bij de onderhavige uitspraak vernietigd. Het hof zal daarom opnieuw een kostenveroordeling tot hetzelfde bedrag van € 7 uitspreken. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van rechtskundige bijstand door een derde voor het hof. Het hof bepaalt deze kosten met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 1 (verschijnen zitting) x € 322 x 1 (gewicht van de zaak) = € 322. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van het bijwonen van de zitting door belanghebbende, ook nu te bepalen op € 7. De kosten zijn derhalve in totaal te bepalen op € 336.

6. De beslissing

Het gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met nummer AWB 05/2076 met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 17;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep met betrekking tot die onroerende zaak gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar met betrekking tot die onroerende zaak;

- vernietigt de met betrekking tot die onroerende zaak genomen waardebeschikking;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met nummer AWB 05/2077 met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 25, met uitzondering van de beslissing inzake het griffierecht;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep met betrekking tot die onroerende zaak ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank met nummer AWB 05/2078 met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 27 won;

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met nummer AWB 05/2079 met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 27;

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep met betrekking tot die onroerende zaak gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar met betrekking tot die onroerende zaak;

- vernietigt de met betrekking tot die onroerende zaak genomen waardebeschikking;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 336 en wijst de gemeente Ferwerderadiel aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;

- gelast de gemeente Ferwerderadiel aan belanghebbende te vergoeden de door deze bij de rechtbank betaalde griffierechten in de zaken AWB 05/2076 en 2079 en het door deze bij het Hof betaalde griffierecht, in totaal 2 x € 37 plus € 105, in totaal € 179.

Aldus vastgesteld op 5 september 2008 door mr. O.B. Onnes, voorzitter, mr. P.M.F. van Loon, raadsheer, en mr. H.E. Kostense, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.G. van der Laan en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Op 10 september 2008 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.