Gerechtshof Leeuwarden, 03-10-2008, BF7435, BK 143/07 Successierecht
Gerechtshof Leeuwarden, 03-10-2008, BF7435, BK 143/07 Successierecht
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2008
- Datum publicatie
- 9 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2008:BF7435
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2007:BG1202
- Zaaknummer
- BK 143/07 Successierecht
Inhoudsindicatie
In geschil is primair het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 143/07
Uitspraakdatum: 3 oktober 2008
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z,
belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met het nummer AWB 06/1998 van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2007 in het geding
tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Randmeren Zwolle/ Successie en Schenking/ kantoor Leeuwarden,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een aanslag (aanslaggroepnummer 0.00.000.00000) in het recht van successie (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar ingesteld door indiening van een bezwaarschrift dat op 10 januari 2006 door de inspecteur is ontvangen.
1.3 De inspecteur heeft bij uitspraak van 18 juli 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk geoordeeld en heeft ook ambtshalve geen reden gezien de aanslag te verminderen.
1.4 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 15 juni 2007 het beroep ongegrond verklaard.
1.5 In eerste aanleg is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.6 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlage) is op 26 juli 2007 bij het hof ingekomen en is nader aangevuld bij brief van 22 augustus 2007 (met bijlage).
1.7 De inspecteur heeft op 5 september 2007 een verweerschrift ingediend.
1.8 Van belanghebbende is voorts op d.d. 28 juli 2008 nog een brief ontvangen. Ter zitting is afgesproken dit stuk als pleitnota aan te merken.
1.9 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 augustus 2008. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde de heer A, advocaat. Namens de inspecteur is verschenen de heer B.
1.10 Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een (tweede) pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.11 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 2.1 tot en met 2.4 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
2.2 Belanghebbende merkt wel op dat op het voorblad van de aangifte de gekozen woonplaats niet is ingevuld. In de daarachter gevoegde aangifte is de gekozen woonplaats echter wel ingevuld (zie bijlage 7 bij het verweerschrift van de inspecteur bij de rechtbank).
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is primair het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2. Belanghebbende stelt in appel dat de niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte is geschied. Belanghebbende voert hiertoe, zakelijk weergegeven, aan dat de inspecteur het onderhavige aanslagbiljet ten onrechte heeft gestuurd naar C (hierna: C). Ter toelichting stelt belanghebbende dat hij in de aangifte voor het recht van successie geen domicilie heeft gekozen ten kantore van C. Voorts stelt hij dat onduidelijkheid bestaat omtrent de datering van het aanslagbiljet en dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende terecht in de bezwaarfase niet-ontvankelijk is verklaard.
3.4. Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een aan hem opgelegd aanslag, binnen zes weken na dagtekening/bekendmaking daarvan een bezwaarschrift indienen. De aard van deze termijn brengt mee dat deze op straffe van niet-ontvankelijkheid in acht behoort te worden genomen.
4.2 Ten aanzien van de domiciliekeuze overweegt het hof het volgende. Op grond van het bepaalde in het eerste lid van artikel 43 van de Successiewet 1956 dient in iedere aangifte één woonplaats gekozen te worden. De stukken betreffende de heffing van de belasting kunnen worden gezonden hetzij naar de gekozen woonplaats, hetzij aan de werkelijke woonplaats.
4.3 Belanghebbende stelt in appel dat hij in de onderhavige aangifte voor het recht van successie geen domicilie heeft gekozen ten kantore van de belastingadviseur van C te L die voor de erfgenamen de aangifte heeft verzorgd. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende de betreffende aangifte heeft ondertekend. Anders dan belanghebbende stelt, behelst deze ondertekening de gehele aangifte met daaronder begrepen de domiciliekeuze ten kantore van C. Gelet op het bepaalde in voormeld artikel heeft de inspecteur het aanslagbiljet terecht naar C te L gestuurd.
4.4 Belanghebbende plaatst in appel voorts vraagtekens bij de datering van het aanslagbiljet. Het hof acht op grond van de overgelegde bescheiden en de daarop door de inspecteur gegeven toelichting aannemelijk dat de aanslag is gedateerd op 17 november 2005 en dat de door de inspecteur in het verweerschrift in eerste aanleg genoemde datum van 30 november 2005 berust op een verschrijving. Voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat er andere aanwijzingen zijn om uit te gaan van een latere datering, acht het hof dit standpunt onvoldoende onderbouwd.
4.5 Op grond van de feiten en het hiervoor overwogene staat vast dat de onder 4.1 vermelde termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet in acht is genomen. Belanghebbende heeft nog opgemerkt dat de inspecteur hem in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaarschrift nader te motiveren. Deze omstandigheid houdt echter niet in dat de inspecteur daarna niet meer de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar zou kunnen uitspreken. Ook de klacht van belanghebbende dat hij ondanks zijn verzoek(en) daartoe niet is gehoord, kan niet tot ontvankelijkheid van het bezwaar leiden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb kon de inspecteur bovendien van het horen afzien.
4.6 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring op grond van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.7 Belanghebbende stelt zich in appel op het standpunt dat voor zover sprake is van een termijnoverschrijding in de bezwaarfase, deze verschoonbaar is. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd leidt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen echter niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Ook anderszins heeft belanghebbende niets aangevoerd, waaronder begrepen de door hem vermelde jurisprudentie, op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake is van een situatie als bedoeld in voormeld artikel.
4.8 Nu belanghebbende ook overigens geen feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank dient te komen, ziet het hof ook anderszins geen reden tot vernietiging van de uitspraak waarvan beroep.
4.9 Het hiervoor overwogene brengt mee dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
Het hof zal om die reden de bestreden uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en
prof. dr. mr. H.G.M. Dijstelbloem, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 3 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.
Op 8 oktober 2008 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.