Home

Gerechtshof Leeuwarden, 17-10-2008, BG1108, BK 105/07 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 17-10-2008, BG1108, BK 105/07 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
17 oktober 2008
Datum publicatie
22 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2008:BG1108
Zaaknummer
BK 105/07 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende zijn onderneming per 1 januari 2003 heeft gestaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00105

uitspraakdatum: 17 oktober 2008

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 06/1344 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 11 mei 2007, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft over het jaar 2003 met dagtekening 29 september 2005 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.498,- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.776,-. Bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2006 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 21 juni 2007 een beroepschrift (met bijlage) ingediend. De inspecteur heeft op 31 juli 2007 een verweerschrift ingediend.

1.4. Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 22 september 2008. Op de zitting zijn verschenen belanghebbende en namens de inspecteur de heer A.

1.5. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Voor de feiten verwijst het hof naar de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het hof 'eiser' vervangt door 'belanghebbende' en 'verweerder' door 'inspecteur'):

'2.1. In het bestand van de bevolkingsadministratie staat belanghebbende ingeschreven op het adres a-straat 26, te Z. Hij verblijft op de afdeling B van C in L.

2.2. Vanaf eind 1999 tot einde 2002 is belanghebbende gedetineerd geweest. Eind 2003 was hij eveneens gedetineerd en in afwachting van een opname in een Tbs-kliniek (: kliniek). In augustus 2005 is hij opgenomen in de kliniek. In september 2006 is de behandeling in de kliniek verlengd.

2.3. Belanghebbende dreef tot eind 1999 een zeefdrukkerij als onderneming vanuit het pand a-weg 9 te M. Als bijproduct maakte hij in deze onderneming ook 'glow in the dark' kinderboekjes. Vanaf het moment dat hij gedetineerd werd, heeft een zaakwaarnemer de drukkerij gedreven. In 2001 heeft deze zaakwaarnemer de machines, inventaris en voorraad voor eigen rekening verkocht. Het pand, waarin de onderneming werd uitgeoefend, is per 1 januari 2002 verhuurd voor een periode van 5 jaar met een optie om de termijn nog eens met 5 jaar te verlengen.

2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003 voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit werk en woning een bedrag van € 7.376,- aangegeven aan winst uit onderneming. Dit bedrag is het saldo van de ontvangen huur als omzet en de onderhoud-, exploitatiekosten en afschrijving als aftrekbare kosten van het pand aan de a-weg 9 te M.

Op de balans is een oudedagreserve (OR) opgenomen van € 48.760,-. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 11.558,-. Verder is ondermeer als bezitting voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen per 1 januari 2003 een bedrag van € 107.092,- aangegeven voor hetzelfde pand. Per 31 december 2003 is er voor dit pand geen waarde als bezitting aangegeven. Belanghebbende heeft bij het bepalen van de rendementsgrondslag geen rekening gehouden met een heffingsvrij vermogen. Het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 1.452,-.

2.5. Bij het opleggen van de aanslag heeft de aanslagregelaar het standpunt ingenomen dat de onderneming van belanghebbende per 1 januari 2003 is gestaakt. Het pand is vanaf 1 januari 2002 verhuurd aan een derde. Doordat het pand overgaat naar het privé-vermogen, dient over de stille reserves in het pand te worden afgerekend en de OR af te nemen tot nihil, aldus de inspecteur.

2.6. Door een medewerker van de belastingdienst/Randmeren kantoor Zwolle is de waarde van het pand per 1 januari 2003 vastgesteld op € 110.000,-. De boekwaarde van het pand bedroeg € 66.069,-.

Waarde van het pand € 110.000

Boekwaarde van het pand € 66.069 -/-

Winst bij overgang naar privé € 43.069

Afname OR € 48.760

Stakingsaftrek € 6.897 -/-

Fiscale stakingswinst € 85.794

Aangegeven winst € 7.376 -/-

Correctie op de winst € 78.418.

Voor de bepaling van het inkomen uit sparen en beleggen is bij de aanslagregeling het pand als een bezitting meegenomen. De waarde van het pand is per 1 januari 2003 vastgesteld op € 110.000,- en per 31 december 2003 op € 113.300,-. Verder is rekening gehouden met een heffingsvrij vermogen van € 18.800,-. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 3.776,-. Vervolgens is op 29 september 2005 de aanslag opgelegd.'

In aanvulling op deze feiten stelt het hof nog de volgende feiten vast:

2.7. Belanghebbende is op 22 april 2003 gehuwd met mevrouw D. Mevrouw D staat vanaf 15 februari 2006 ingeschreven in het bestand van de bevolkingsadministratie op het adres a-straat 26, te Z. Daarvoor woonde zij in Suriname.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende zijn onderneming per 1 januari 2003 heeft gestaakt.

3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij nimmer de intentie heeft gehad de onderneming te staken, zodat nog steeds sprake is van ondernemerschap. Dat hij door omstandigheden gedurende langere tijd geen activiteiten heeft kunnen ontwikkelen, hoeft hier zijns inziens niet aan in de weg te staan. Met name niet omdat zijn echtgenote, zodra zij in Nederland was, het uitgeven en verspreiden van de 'glow in the dark' boekjes voor haar rekening zou nemen.

3.3. De inspecteur is van mening dat belanghebbende zijn onderneming in 2003 heeft gestaakt en dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak -kort samengevat- overwogen dat het bestaan van een onderneming naar objectieve maatstaven dient te worden beoordeeld en dat de onder 2.1 tot en met 2.6 opgesomde feiten, in onderling verband en samenhang beschouwd, nopen tot de gevolgtrekking dat de zaakwaarnemer, wiens handelen cq. nalaten aan belanghebbende moet worden toegerekend, de onderneming in een toestand van staking heeft gebracht. Daaraan verbindt de rechtbank de conclusie dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag terecht het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende zijn onderneming per 1 januari 2003 heeft gestaakt en dat de aangebrachte correcties juist zijn. Het beroep op opgewekt vertrouwen heeft de rechtbank verworpen omdat het onvoldoende is onderbouwd. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de gronden die de rechtbank daartoe in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4 heeft gebezigd en maakt dit oordeel en de daartoe gebezigde gronden tot de zijne.

4.2. Het hof acht niet aannemelijk gemaakt dat de echtgenote van belanghebbende (een deel van) de onderneming zou voortzetten. Het hof wijst daarbij op de onder 2.3 en 2.7 vermelde feiten; de machines, inventaris en voorraad waren reeds verkocht en het pand was al verhuurd voordat belanghebbende huwde en zeker voordat de echtgenote hier te lande kwam wonen.

4.3. Belanghebbende heeft tegen het jaar waarin de stakingswinst in aanmerking is genomen geen grieven ingebracht, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Daarbij merkt het hof overigens op dat voor zover de onderneming vóór 1 januari 2003 zou zijn gestaakt, dit niet met zich brengt dat de correcties dienen te vervallen omdat deze met toepassing van de foutenleer in het onderhavige jaar kunnen plaatsvinden. Nadelige gevolgen van herstel in een later jaar zijn niet gesteld of aannemelijk gemaakt.

4.4. Het door belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ingediende hoger beroep is ongegrond. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. F.J.W. Drion, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 17 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 22 oktober 2008

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.