Home

Gerechtshof Leeuwarden, 16-01-2009, BH0373, BK 173/07 OZB

Gerechtshof Leeuwarden, 16-01-2009, BH0373, BK 173/07 OZB

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
16 januari 2009
Datum publicatie
21 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BH0373
Zaaknummer
BK 173/07 OZB

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting voor niet-woningen op een juist bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 07/00173

uitspraakdatum: 16 januari 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting X, gevestigd te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 07/95 van de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) van 24 september 2007, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Assen,

de heffingsambtenaar

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag onroerende zaakbelastingen opgelegd. Het betreft de gebruikersbelasting voor verzorgingstehuis 'A' aan de a-laan 4 te Z (hierna: het verzorgingstehuis). De aanslag ten bedrage van € 6.483,- is berekend naar een heffingsgrondslag van € 3.916.652,-.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 1 december 2006 de heffingsgrondslag verlaagd naar € 2.350.049,- en de belastingaanslag dienovereenkomstig verminderd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 24 september 2007 het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 5 november 2007 door het hof ontvangen. Op 17 december 2007 heeft de heffingsambtenaar een verweerschrift (met bijlage) ingediend.

1.5. Ter zitting van 8 december 2008 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Daarbij is namens belanghebbende verschenen haar gemachtigde de heer B (hierna: de gemachtigde) en namens de heffingsambtenaar de heren C en D. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgelezen en overgelegd.

1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1. Belanghebbende is gebruikster van het verzorgingstehuis. Het verzorgingstehuis wordt voor de onroerende zaakbelastingen aangemerkt als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient. Als heffingsmaatstaf voor de aanslag gebruikersbelasting is de bij beschikking van 28 februari 2006 vastgestelde waarde van € 3.916.652,- gehanteerd.

2.2. In bezwaar heeft belanghebbende gevraagd om toepassing van artikel 220f, lid 8, van de Gemeentewet (hierna: het amendement De Pater). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen heeft vervolgens op 3 mei 2006 besloten om voor het jaar 2006 uitvoering te geven aan het amendement De Pater door vrijstelling te verlenen voor de onroerende zaakbelastingen wegens het gebruik van woondelen van bedrijfspanden. Dit besluit is -naar ter zitting door de heffingsambtenaar is gesteld- gebaseerd op artikel 8 van de Verordening onroerende zaakbelastingen 2001 (zoals nadien gewijzigd) en diende volgens het 'voorstel ter besluitvorming' op de openbare besluitenlijst te worden geplaatst en te worden bekendgemaakt.

2.3. De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van alle relevante bedrijfspanden in de gemeente Assen uitvoering gegeven aan voormeld besluit. Voor belanghebbende heeft dit bij de uitspraak op bezwaar geresulteerd in een vermindering van de heffingsgrondslag tot € 2.350.049,-.

3. Het geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de heffingsgrondslag voor de gebruikersbelasting voor niet-woningen op een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende staat een heffingsgrondslag voor van € 1.453.078,- en de heffingsambtenaar gaat -naar het hof begrijpt- uit van een vermindering van de grondslag met 48,4%, zodat een heffings-grondslag resteert van € 2.020.992,-.

3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het percentage 'oppervlakte woondeel' van het verzorgingstehuis 48,4% bedraagt. Belanghebbende wenst de omvang van het woondeel echter te verhogen met de factor 1.3 tot 62,9%, omdat de vervangingswaarde per m2 voor kamers meer bedraagt dan de vervangingswaarde per m2 voor de overige ruimten. Belanghebbende verwijst hierbij naar een eerdere uitspraak van dit gerechtshof. De heffingsambtenaar ontkent dat de vervangingswaarde voor verblijven (woonruimte) per m2 hoger ligt dan die voor andere ruimten. Hij stelt juist het tegendeel en verwijst hierbij naar de Bouwkostennota 2006, opgesteld door het College bouw zorginstellingen (hierna: de Bouwkostennota).

3.4. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1. Gelet op de onder 2.2 vermelde feiten is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat belanghebbende zich in onderhavige zaak kan beroepen op toepassing van het amendement De Pater omdat sprake is van vastgesteld beleid, dat voor publicatie bestemd was. De omstandigheid dat -ook ter zitting- onduidelijk is gebleven of publicatie wel heeft plaatsgevonden, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geen andere conclusie. De uitspraak op bezwaar kan daarom niet worden aangemerkt als een ambtshalve vermindering waar geen bezwaar en beroep tegen openstaat.

4.2. Met het overleggen van gegevens uit de Bouwkostennota heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de vervangingswaarde per m2 voor verblijven (woonruimte) zeker niet hoger is dan de vervangingswaarde per m2 voor de overige ruimten. Het hof ziet dan ook geen reden om de waarde van het woondeel van het verzorgingstehuis op een hoger percentage te stellen dan het percentage dat kan worden toegerekend aan de 'oppervlakte woondeel', zijnde 48,4%. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar -onvoldoende weersproken- heeft gesteld dat de overgelegde kengetallen van ''AWBZ-voorzieningen, categorie 'licht''' de kengetallen van een verzorgingstehuis betreffen en dat de Bouwkostennota onder 'verblijf' verstaat 'de ruimte waar de bewoner verblijft', waartoe ook behoort de pantry en de sanitaire voorzieningen in het verblijf. Het hof heeft ook geen reden hieraan te twijfelen. De omstandigheid dat het hof in een andere zaak wel een waardeverhogende factor voor het woondeel heeft toegepast, is

-gelet op de door de heffingsambtenaar in onderhavige zaak gegeven onderbouwing- onvoldoende om anders te oordelen.

4.3. In hoger beroep concludeert de heffingsambtenaar tot een vermindering van de heffingsgrondslag (zie 3.1). Dit brengt met zich dat het hoger beroep gegrond is. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de heffingsgrondslag verminderen.

5. Proceskosten

Het hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt het hof vast op € 644,- voor beroep en € 644,- voor hoger beroep.

6. De beslissing

Het gerechtshof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

vermindert de heffingsgrondslag voor de aanslag onroerende zaakbelasting, gebruikersdeel voor het verzorgingstehuis, tot op een bedrag van € 2.020.992,-;

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden; en

gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van € 709,- in totaal aan haar vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 16 januari 2009 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 21 januari 2009

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.