Home

Gerechtshof Leeuwarden, 24-07-2009, BJ4283, BK 149/07 Vennootschapsbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 24-07-2009, BJ4283, BK 149/07 Vennootschapsbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
24 juli 2009
Datum publicatie
30 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4283
Formele relaties
Zaaknummer
BK 149/07 Vennootschapsbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is of de inspecteur terecht de navolgende correcties heeft aangebracht:

a. rente op vordering op aandeelhouder f 14.582,--

b. rente op schuld aan aandeelhouder f 5.092,--

c. aftrek kantinekosten f 573,--

d. niet-aftrekbare boetes en belastingen f 6.684,--

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 149/07

uitspraakdatum: 24 juli 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V., belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met procedurenummer AWB 06/138 van de rechtbank Leeuwarden van 9 juli 2007, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, de inspecteur.

1. Het ontstaan en loop van het geding

1.1 De inspecteur heeft met dagtekening 20 december 2003 aan belanghebbende over het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van f 172.453. Bij uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2005 heeft de inspecteur het bezwaar ten dele gegrond verklaard en de voormelde aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van f 167.403. Bij ambtshalve genomen beschikking d.d. 15 oktober 2005 is de onderhavige aanslag vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 134.432.

1.2 Bij uitspraak van 9 juli 2007, verzonden op 11 juli 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het tegen de uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en is de aanslag vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 168.298. Tevens heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling uitgesproken en de gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in de voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.3 Tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een pro forma beroepschrift d.d. 20 augustus 2007 (met bijlage) dat op diezelfde datum bij het hof is ingekomen. De gronden van het beroep (met bijlagen) zijn op 19 september 2007 bij het hof ingekomen. De inspecteur heeft op 18 oktober 2007 een verweerschrift (met bijlage) ingediend. Daarbij heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter beantwoording daarvan is namens belanghebbende op 30 november 2007 een brief (met bijlage) ingekomen.

1.4 Het hoger beroep is behandeld ter zitting van het hof van 11 mei 2009. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde de heer A (hierna: de gemachtigde). Namens de inspecteur is de heer B verschenen. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota overgelegd en voorgelezen.

1.5 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende, X B.V., is opgericht op 14 december 2000 door de heer C (179 aandelen) en mevrouw D (1 aandeel). In de B.V is (een deel van) een eenmanszaak van de heer C ingebracht. Met ingang van 1 januari 1998 komen de resultaten van dat deel van de onderneming voor rekening van belanghebbende.

2.2 Belanghebbende oefent diverse activiteiten uit, zoals onder andere het repareren en reviseren van motoren voor de beroeps- en pleziervaart, een groothandel in scheepsmotoren en machines voor het bouw- en aannemingsbedrijf.

2.3 Belanghebbende heeft een vordering op de heer C (hierna: de aandeelhouder). Ultimo van de desbetreffende jaren ging het om de volgende bedragen:

f 5.469,-- (1998), f 195.588,-- (1999) en f 62.997,-- (2000). Belanghebbende heeft (onder meer in het onderhavige jaar) geen rente in rekening gebracht op deze vordering op haar aandeelhouder. De inspecteur heeft over het jaar 2000 een onttrekking in aanmerking genomen van f 14.582,--. De rechtbank heeft in de onderhavige bestreden uitspraak deze onttrekking vastgesteld op f 10.267,--.

2.4 De marktrente in de jaren 1998 en 1999 bedroeg circa 4% en in het jaar 2000 circa 5%.

2.5 Tussen belanghebbende en haar aandeelhouder zijn ter zake van de ter beschikking gestelde bedragen geen schriftelijke afspraken gemaakt.

2.6 Naast de hiervoor -onder 2.3- bedoelde vordering op haar aandeelhouder heeft belanghebbende een schuld aan deze aandeelhouder ter zake van onder andere goodwill. Ook met betrekking tot deze schuld zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt. Door belanghebbende werd ter zake daarvan een rente aan haar aandeelhouder vergoed van 10%. Blijkens de stukken van het geding bedroeg de omvang van de schuld ultimo 1998: f 20.000,--, 1999: f 49.317,21, 2000: f 49.112,21. De inspecteur heeft in het onderhavige jaar ter zake daarvan een onttrekking in aanmerking genomen van f 5.092,--.

2.7 In de jaarstukken 2000 is onder de noemer “kantinekosten” een bedrag van f 2.907,--in aftrek gebracht. Als “beurskosten” werd een bedrag van f 3.002,-- als kosten in aanmerking genomen. De inspecteur bracht ter zake daarvan een correctie aan van f 573,--.

2.8 Onder de noemer “Boetes en verhogingen” werd door belanghebbende in de jaarstukken 2000 een bedrag van f 6.684,-- in aftrek gebracht. De gemachtigde heeft deze post na vragen van de inspecteur gespecificeerd als volgt: “taksatiepost f 6.000,-- , boetes GAK f 684,-- “. Het gehele bedrag is door de inspecteur vervolgens gecorrigeerd.

Ter zitting van 11 mei 2009 heeft de gemachtigde in hoger beroep een nadere onderbouwing gegeven. Tevens heeft de gemachtigde ter zitting het vorenvermelde bedrag verhoogd tot f 21.933,--. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft hij diverse stukken, in totaal 11 pagina's, overgelegd. De in pleitnota weergegeven onderbouwing luidt:

"LB brief 28/02/2001 f 3.340,--

UWV 1.255,--

OB 16.654,--

UWV boete 684,--"

2.9 Bij ambtshalve genomen beschikking d.d. 15 oktober 2005 is de onderhavige aanslag vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 134.432.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1 In geschil is of de inspecteur terecht de navolgende correcties heeft aangebracht:

a. rente op vordering op aandeelhouder f 14.582,--

b. rente op schuld aan aandeelhouder f 5.092,--

c. aftrek kantinekosten f 573,--

d. niet-aftrekbare boetes en belastingen f 6.684,--

Niet in geschil is dat de rechtbank in haar beslissing bij het vaststellen van het belastbare bedrag ten onrechte de onder 2.9 weergegeven ambtshalve gegeven vermindering niet in aanmerking heeft genomen en dat op die grond reeds het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard en de uitspraak vernietigd dient te worden.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur de onder 3.1 vermelde correcties ten onrechte heeft aangebracht. Met betrekking tot de onder 3.1, onder d, vermelde correctie claimt belanghebbende in hoger beroep een hoger bedrag dan in de jaarstukken is vermeld, namelijk f 21.933,--. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot vermindering van de onderhavige aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 92.252,--.

3.3 De inspecteur stelt zich onverkort op het standpunt dat de onder 3.1 vermelde correcties juist zijn. Het incidenteel hoger beroep is gericht tegen de door de rechtbank in aftrek toegelaten rente op de schuld aan de aandeelhouder voor een bedrag van f 5.228,--. De inspecteur had bij de aanslagregeling al een bedrag van f 6.750,-- in aftrek toegestaan. Het verschil ad f 1.522,-- wil hij alsnog in het belastbare bedrag van het jaar 2000 opnemen. Met inachtneming daarvan en de ambtshalve gegeven vermindering van de aanslag (zie 2.9) concludeert de inspecteur tot een vermindering van de onderhavige aanslag naar een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 131.639,--.

3.4 Voor een uitgebreide onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 Belanghebbende heeft ter zake van de vordering op haar aandeelhouder (onder andere) in het onderhavige jaar geen rente in rekening gebracht. De rechtbank heeft - kort samengevat - geoordeeld dat belanghebbende zich daarmee een voordeel heeft laten ontgaan ten bedrage van f 10.267,--. Naar de rechtbank aannemelijk heeft geacht moeten belanghebbende en haar aandeelhouder zich ervan bewust zijn geweest dat de aandeelhouder door het niet in rekening brengen van rente werd bevoordeeld. De rechtbank heeft, naar het oordeel van het hof, ter zake van de rente op de aandeelhouder een juiste beslissing genomen. Haar onder 4.2 tot en met 4.4 van haar uitspraak opgenomen rechtsoverwegingen rekent het hof tot de zijne. Tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde onttrekking hebben partijen niets aangevoerd, zodat het hof eveneens daarvan zal uitgaan. De omstandigheid dat de met de vordering corresponderende schuld ondernemingsvermogen zou zijn van de door de aandeelhouder gedreven eenmanszaak - wat ook zij van het bestaan van die eenmanszaak - en dat de eventuele in rekening gebrachte rente onderdeel uitmaakt van het te belasten resultaat van die eenmanszaak, doet aan de beslissing van de rechtbank niet af. De enkele stelling van belanghebbende dat met "de component" rente wel rekening zou zijn gehouden bij het vaststellen van de bedragen die de eenmanszaak jaarlijks aan haar heeft gefactureerd dan wel in rekening heeft gebracht, is - bij betwisting van die stelling door de inspecteur - niet aannemelijk geworden.

4.2 Ter zake van de onder 3.1, onder b, vermelde correctie heeft de rechtbank geoordeeld dat gelet op het over de schuld aan de aandeelhouder betaalde rentepercentage van 10 en de onder 2.4 vastgestelde marktrente, voor het verschil tussen beide rentepercentages sprake is van een uitgave met een niet-zakelijk karakter. Onder verwijzing naar rentepercentages die zouden gelden voor diverse vormen van kredietverstrekking stelt belanghebbende dat het gehanteerde rentepercentage van 10 juist zou zijn. Naar het oordeel van het hof maakt belanghebbende met die algemene verwijzing niet aannemelijk waarom in haar geval afgeweken moet worden van de onder 2.4 weergegeven marktrente. Verder wijst de gemachtigde op de omstandigheid dat de inspecteur in een schuldverhouding tussen hem en zijn minderjarig kind in het jaar 1999 een rentepercentage van 10 heeft gehanteerd. Naar het oordeel van het hof onderschrijft dit juist het standpunt van de inspecteur dat in de onderhavige als zakelijk aan te merken verhouding tussen de aandeelhouder en belanghebbende een rentepercentage van 10 aan de hoge kant is gelet op de geldende marktrente. Verder maakt de omstandigheid dat een rente van 10% is opgenomen in de belastbare inkomens van de betreffende jaren van de aandeelhouder niet dat van een onttrekking voor belanghebbende geen sprake is. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank wat betreft de rente op de schuld aan de aandeelhouder en de daartoe gebezigde gronden over. Het hof voegt daaraan toe dat het incidenteel hoger beroep (zie 3.3) gegrond is, nu belanghebbende een ander rentepercentage dan de geldende marktrente niet aannemelijk heeft gemaakt (zie hiervoor onder 4.2). Nu het door de rechtbank in aftrek toegelaten bedrag lager is dan het bedrag dat door de inspecteur in aftrek is toegestaan, kan de inspecteur voor het in 3.3 genoemde verschil een beroep doen op interne compensatie.

4.3 De beslissing van de rechtbank met betrekking tot de aftrek van de kantinekosten en kosten van beurzen onderschrijft het hof. De onder 4.6 tot en met 4.8 opgenomen rechtsoverwegingen, met uitzondering van de tweede zin van 4.6, neemt het hof daartoe over. Hetgeen namens belanghebbende in hoger beroep daartegen wordt aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hierbij merkt het hof op dat voor zover wordt gesteld dat de in de correctie begrepen koffie en thee als loon in aanmerking is genomen, dit niet aannemelijk is geworden.

4.4 Zoals weergegeven onder 2.8 is onder de noemer “Boetes en verhogingen” in de jaarstukken 2000 een bedrag van f 6.684,-- opgenomen. Ter zitting van 11 mei 2009 is dit bedrag verhoogd tot f 21.933,-- en nader gespecificeerd (zie 2.8). Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van belanghebbende om de (hoogte van) deze aftrekpost, bij gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken. Naar hij onweersproken stelt heeft de inspecteur herhaaldelijk gevraagd naar stukken die het door belanghebbende gestelde bedrag onderbouwen. Pas ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende ter onderbouwing van het door haar gestelde bedrag stukken, in totaal 11 pagina's, overgelegd. Tegen het overleggen van die stukken heeft de inspecteur bezwaar gemaakt. In zijn reactie op het incidenteel hoger beroep d.d. 30 november 2007 had de gemachtigde al aangegeven dat hij de stukken "even niet voor de greep had". Gelet op deze opmerking is het hof van oordeel dat de ter zitting overgelegde stukken redelijkerwijs eerder hadden kunnen worden overgelegd. Tevens acht het hof doordat de stukken pas ter zitting zijn overgelegd de inspecteur in zijn verdediging geschaad, mede gelet op de inhoud en de hoeveelheid van die stukken. Het hof zal derhalve geen acht slaan op de betreffende stukken. Het hof acht belanghebbende vervolgens niet geslaagd in haar bewijs ter zake van de door haar gestelde kosten. Het hoger beroep ter zake van het door de inspecteur in aftrek geweigerde bedrag van f 6.684,-- is ongegrond.

4.5 Ten overvloede overweegt het hof het volgende ter zake van de onder 3.1, onder d, opgenomen correctie, dan wel ter zake van het onder 3.2 geclaimde bedrag ad f 21.933,--.

Naar de gemachtigde stelt drijft de aandeelhouder in het onderhavige jaar - voor dat deel van de eenmanszaak dat niet is ingebracht in belanghebbende - een eenmanszaak, zijnde een reparatiebedrijf (en revisiebedrijf) van plezierjachten en binnenschepen. Het bestaan van deze eenmanszaak wordt door de inspecteur betwist. Wat hiervan ook zij, de gemachtigde stelt dat deze eenmanszaak - zoals aangegeven in de reactie op het incidenteel hoger beroep - mensen in loondienst heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat de eenmanszaak werkzaamheden (heeft) verricht ten behoeve van belanghebbende, welke werkzaamheden in rekening courant werden (en worden) verrekend. Gelet op het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat de onder 2.8 vermelde gespecificeerde bedragen de eenmanszaak betreffen en niet belanghebbende. De in de overgelegde stukken vermelde aanslag- en kenmerknummers en de omstandigheid dat de stukken en/of nota's ten name van E, de eenmanszaak, zijn gesteld, onderschrijven dit. Aftrek van het geclaimde bedrag kan op die grond en mede op de grond dat artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aftrek van boetes ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet toestaat, niet worden aanvaard.

4.6 Gelet op het vorenoverwogene en op hetgeen vermeld onder 3.1, laatste zin, dient te worden beslist als hierna onder punt 6 is vermeld.

5. De proceskosten

Het hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu partijen daartegen niet ageren, neemt het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de proceskosten wat betreft het bezwaar en beroep over. Het hof rekent de daartoe gebezigde rechtsoverwegingen tot de zijne met uitzondering van de puntenwaardering voor het verschijnen ter nadere zitting. Voor het verschijnen ter nadere zitting geldt namelijk een halve punt. Toch heeft de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding juist vastgesteld. Met betrekking tot het hoger beroep stelt het hof de proceskostenkosten vast op € 201,25 (2,5 punt x f. 322 x factor 0,25). Het totaalbedrag aan proceskosten bedraagt € 1.006,25.

6. De beslissing

Het gerechtshof

verklaart het hoger beroep gegrond;

verklaart het incidenteel hoger beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

vermindert de aanslag in de vennootschapsbelasting 2000 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 131.639,-- ;

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.006,25;

wijst de Staat der Nederlanden aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en

gelast de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 704,-- aan haar te vergoeden.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, voorzitter en raadsheer, mr. G.W.B. van Westen en prof. mr. J.J.M. Jansen, raadsheren-plaatsvervangers, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier. De beslissing is op 24 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 29 juli 2009

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.