Home

Gerechtshof Leeuwarden, 25-09-2009, BJ9174, BK 165/08 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 25-09-2009, BJ9174, BK 165/08 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
25 september 2009
Datum publicatie
2 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ9174
Zaaknummer
BK 165/08 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de in de onderhavige (navorderings)aanslagen begrepen inkomsten uit de acquisitiefraude terecht en zo ja, voor de juiste bedragen, aan belanghebbende zijn toegerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet meer in geschil of die inkomsten zijn aan te merken als winst uit onderneming of als zuivere inkomsten uit arbeid.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: BK 165/08 en 166/08

uitspraakdatum: 25 september 2009

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraken in de zaken met de nummers AWB 06/1447 en 06/1448 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 12 augustus 2008, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De inspecteur heeft met dagtekening 24 oktober 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 40.943 (€ 18.579). Met dagtekening 17 december 2003 is aan belanghebbende een aanslag IB/PV voor het jaar 2000 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 21.630.

1.2 Bij afzonderlijke uitspraken van 10 mei 2006 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de onder 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 vermelde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraken van 12 augustus 2008, verzonden op 13 augustus 2008, het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen de onder 1.3 vermelde uitspraken heeft de gemachtigde van belanghebbende mr. A (hierna: de gemachtigde) op 19 september 2008 een pro forma-beroepschrift (met bijlage) ingediend. De gronden van het hoger beroep (met bijlage) heeft het hof op 16 oktober 2008 ontvangen.

De inspecteur heeft op 31 oktober 2008 verweerschriften ingediend.

1.5 Het hof heeft het hoger beroep behandeld ter zitting van 16 juli 2009. Gelijktijdig is daar ook behandeld de zaak met nummer BK 163/08. Op de zitting zijn verschenen de gemachtigde, belanghebbende zelf en namens de inspecteur de heren B (in de onderhavige zaken) en C (in de zaak BK 163/08). Ter zitting heeft de inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast

2.1 Het bedrijf "D" is op 2 maart 1999 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als enig eigenaar E. Er is vervolgens ten name van dit bedrijf een bankrekening geopend bij de Postbank met nummer 0000000. Postbus 000 te Z is door D als postadres aangehouden. Bij het bedrijf waren betrokken de heren E, F en belanghebbende.

2.2 D heeft in de periode 1 juni 1999 tot en met 30 april 2002 naar diverse bedrijven facturen verstuurd vanwege door D voor die bedrijven te plaatsen of geplaatste advertenties. D heeft voor de in rekening gebrachte bedragen geen tegenprestatie geleverd.

2.3 Een groot aantal van de door D aangeschreven bedrijven heeft de onder 2.2. genoemde facturen betaald op de onder 2.1 vermelde Postbankrekening. De betaalde bedragen werden steeds kort na bijschrijving contant opgenomen met behulp van de hierna onder 2.7 vermelde bankpas.

2.4 Er is met betrekking tot de voormelde handelwijze geen administratie bijgehouden.

2.5 Belanghebbende is met betrekking tot de voormelde handelwijze wegens medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (hierna: acquisitiefraude) strafrechtelijk veroordeeld door de Rechtbank Groningen op 9 april 2003 en in hoger beroep door het Gerechtshof Leeuwarden op 22 maart 2005. Deze veroordeling staat, na tot aan de Hoge Raad te zijn aangevochten, inmiddels onherroepelijk vast.

2.6 Tot het strafdossier behoort een getuigenverklaring van E, waarin hij heeft verklaard dat hij samen met de heer F naar de Kamer van Koophandel is gegaan en zich aldaar onder de naam D heeft laten inschrijven. Tevens heeft hij verklaard dat hij op zijn naam een Postbankrekening heeft geopend en dat hij de (enige) bij die bankrekening behorende onder 2.7 vermelde pinpas met pincode direct na ontvangst aan belanghebbende heeft afgegeven. Deze getuige heeft voorts verklaard dat het belanghebbende en de heer F waren die de onder 2.2. bedoelde facturen hebben verstuurd. Nadat hij het bedrijf op zijn naam had gekregen en een rekening en postbus had aangevraagd, heeft de heer E - naar zijn verklaring - geen werkzaamheden meer verricht voor D.

2.7 Volgens het strafdossier zijn onder belanghebbende bij zijn aanhouding op 1 mei 2002 aangetroffen een sleutel van de postbus van D en het bankpasje met pasnummer 0000001 waarmee vanaf de start van D in 1999 tot en met de dag van belanghebbendes aanhouding telkens geldbedragen zijn opgenomen van de bankrekening die op naam stond van D. Het totaalbedrag dat - blijkens de door de Postbank in de vorm van vervangende exemplaren van bankafschriften geleverde informatie - in de periode van 29 april 1999 tot en met 3 mei 2002 door diverse bedrijven op voormelde bankrekening is gestort is € 274.723. In het jaar 1999 (vanaf 29 april 1999) betreft het bijschrijvingen van een totaalbedrag van € 26.196,30 en in het jaar 2000 betreft het bijschrijvingen van een totaalbedrag van € 43.060,79. Van de bijschrijvingen in het jaar 1999 heeft de inspecteur de vervangende exemplaren van de bankafschriften van de bij de Postbank aangehouden bankrekening overgelegd. Van het jaar 2000 heeft de inspecteur een chronologisch overzicht van de bijschrijvingen met de betreffende data en bedragen overgelegd. Tevens zijn daarin opgenomen de namen van de bedrijven, van welke de geldstortingen afkomstig zijn.

2.8 De door D verstuurde facturen vermelden het telefoon - en het faxnummer die op naam van belanghebbende stonden en die zijn aangesloten in het perceel a-straat 26 te Z, belanghebbendes toenmalige woonadres. Op dit adres zijn ook goederen aangetroffen die te maken hebben met de acquisitiefraude die heeft plaatsgevonden onder de naam D.

2.9 De hoogte van de uit de acquisitiefraude in de jaren 1999 en 2000 genoten inkomsten heeft de inspecteur aan de hand van de geldstortingen op de voormelde bankrekening berekend. Deze inkomsten heeft de inspecteur onder aftrek van telefoon- en kantoorkosten en beloningen voor de heren F en E aan belanghebbende toegerekend. De netto inkomsten uit de acquisitiefraude zijn door de inspecteur voor het jaar 1999, respectievelijk het jaar 2000, berekend op f 36.793 (€ 16.696) en € 22.960. Echter, door een vergissing zijn de in de onderwerpelijke (navorderings)aanslagen IB/PV begrepen netto inkomsten uit de acquisitiefraude op een te laag bedrag vastgesteld. Voor het jaar 1999 zijn die inkomsten namelijk vastgesteld op € 7.576 en voor het jaar 2000 op € 10.418.

2.10 In de aanslag IB/PV 2000 is abusievelijk rekening gehouden met een uitkering van de Sociale Dienst van € 11.211 en een loonheffing van € 2.260, terwijl deze - naar de inspecteur ter zitting heeft aangegeven - eigenlijk f 11.211 (€ 5.087) en f 2.260 (€ 1.025) hadden moeten bedragen.

3. Het geschil

3.1 In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de in de onderhavige (navorderings)aanslagen begrepen inkomsten uit de acquisitiefraude terecht en zo ja, voor de juiste bedragen, aan belanghebbende zijn toegerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet meer in geschil of die inkomsten zijn aan te merken als winst uit onderneming of als zuivere inkomsten uit arbeid.

3.2 Belanghebbende bestrijdt zijn (directe) betrokkenheid bij het bedrijf D. Hij bestrijdt dat hij het totale onder 2.7 vermelde bedrag van € 274.723, waarvan € 26.196,30 in 1999 en € 43.060,79 in 2000, volledig heeft geïncasseerd. Onder verwijzing naar de strafmotivering in het onder 2.5 vermelde arrest van het hof, namelijk dat belanghebbende zich samen met een ander gedurende een periode van ruim tweeëneenhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan oplichting, stelt belanghebbende dat niet (alle) in de onderhavige (navorderings)aanslagen opgenomen inkomsten uit acquisitiefraude aan hem kunnen worden toegerekend.

3.3 De inspecteur stelt zich onverkort op het standpunt dat de onder 2.7 vermelde bedragen van € 26.196,30 (het jaar 1999) en van € 43.060,79 (het jaar 2000) terecht aan belanghebbende zijn toegerekend. Indien het hof van oordeel is dat de onderhavige (navordering)aanslagen tot op te lage bedragen zijn vastgesteld, doet de inspecteur in verband met de onder 2.9 vermelde vergissing een beroep op interne compensatie voor de hoogte van het belastbare inkomen; met betrekking tot het jaar 1999 voor een bedrag van € 9.120 en met betrekking tot het jaar 2000 voor een bedrag van € 12.542.

3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil

4.1 De bewijslast voor (de hoogte van) de in de onderhavige (navorderings)aanslagen begrepen inkomsten uit acquisitiefraude rust, naar het oordeel van het hof, op de inspecteur. De inspecteur dient die feiten en/of omstandigheden bij te brengen en - bij gemotiveerde betwisting daarvan - aannemelijk te maken, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de uit de acquisitiefraude genoten inkomsten terecht aan belanghebbende zijn toegerekend. Het hof acht de inspecteur in het leveren van het bewijs geslaagd. Hiertoe overweegt het hof het volgende.

4.2 Naar het oordeel van het hof laten de feiten, in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende bij de oprichting van D en bij de uitvoering van de onder die naam verrichte acquisitiefraude een zeer prominente rol heeft gespeeld. Met het oog hierop acht het hof het aannemelijk dat belanghebbende de kern van die fraude heeft uitgevoerd, te weten het uitreiken van facturen waarbij voor in rekening gebrachte bedragen geen tegenprestatie werd geleverd en vervolgens het incasseren van de op de betreffende Postbankrekening gedane betalingen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verstuurde facturen het telefoon- en het faxnummer vermelden die op naam van belanghebbende stonden en dat deze nummers waren aangesloten in het perceel a-straat 26 te Z, belanghebbendes toenmalige adres. Ook neemt het hof mee de omstandigheid dat op dit adres ook goederen zijn aangetroffen die verband houden met de acquisitiefraude. Met betrekking tot het incasseren van de op de betreffende Postbankrekening bijgeschreven bedragen is van doorslaggevende betekenis de verklaring van E dat hij de (enige) bij die bankrekening behorende pinpas met pincode direct na ontvangst aan belanghebbende heeft afgegeven en dat met die pinpas - die is aangetroffen bij belanghebbende op de dag van zijn aanhouding - vanaf de start van het bedrijf in 1999 tot en met de dag van zijn aanhouding - zoals weergegeven onder 2.7 - telkens geldbedragen zijn opgenomen van de bankrekening.

4.3 Gelet op het overwogene onder 4.2 is het hof van oordeel dat terecht de (bruto) inkomsten uit de acquisitiefraude aan belanghebbende zijn toegerekend. Belanghebbende, daartoe ter zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De hoogte van de in de (navorderings)aanslagen betrokken bedragen uit de acquisitiefraude heeft de inspecteur gelet op de hierna omschreven berekeningswijze en overgelegde stukken eveneens aannemelijk gemaakt. Voor de hoogte van de bruto inkomsten heeft de inspecteur aansluiting gezocht bij de in de onderhavige jaren gedane geldstortingen op de Postbankrekening, waarvan voor het jaar 1999 de vervangende exemplaren van de bankafschriften door de inspecteur zijn overgelegd (zie 2.7). Voor het jaar 2000 heeft de inspecteur een chronologisch overzicht van de bijschrijvingen overgelegd (zie ook 2.7). Belanghebbende bestrijdt onder verwijzing naar de strafmotivering in het onder 2.5 vermelde arrest van het hof (zie hiervoor 3.2 onder geschil) dat de op de voet van de bijschrijvingen berekende bedragen volledig aan hem toe te rekenen zijn. Het hof merkt hierbij op dat bij het vaststellen van de netto inkomsten uit de acquisitiefraude rekening is gehouden met beloningen voor de heren F en E (zie 2.9), zodat niet gezegd kan worden dat belanghebbende op basis van het totaalbedrag van de bijschrijvingen wordt belast. Verder is de door belanghebbende aangehaalde strafmotivering onvoldoende voor de conclusie dat de inspecteur bij de berekening van de inkomsten uit de acquisitiefraude die bij belanghebbende worden belast, is uitgegaan van te hoge bedragen. Bovendien zijn door een vergissing de in de onderwerpelijke (navorderings)aanslagen IB/PV begrepen netto inkomsten uit de acquisitiefraude op een te laag bedrag vastgesteld (zie ook 2.9), zodat de onderwerpelijk (navorderings)aanslagen - ondanks de onder 2.10 opgenomen vergissing - eerder op een te laag dan op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

4.4 De slotsom is dat het gelijk volledig aan de zijde van de inspecteur is. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het hof zal de uitspraken van de rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof bevestigt de uitspraken van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mrs. C.M. Ettema en A.P.M. van Rijn, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong Braaksma als griffier. De beslissing is op 25 september 2009 in het openbaar uitgesproken.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.