Gerechtshof Leeuwarden, 18-12-2009, BK7394, BK 170/08 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 18-12-2009, BK7394, BK 170/08 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 december 2009
- Datum publicatie
- 23 december 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2009:BK7394
- Zaaknummer
- BK 170/08 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten voor levensonderhoud voor de hiervoor onder 2.4 genoemde kinderen van zijn fiscale partner.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 170/08
Uitspraakdatum: 18 december 2009
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB07/1394 van de rechtbank Leeuwarden van 18 augustus 2008 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 onder aanslagnummer 000.00.000.H46 (dagtekening 20 oktober 2006) een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.974. Gelijktijdig met de aanslag heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 794.
1.2 Nadat belanghebbende daartegen een bezwaarschrift had ingediend, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.678 en de opgelegde verzuimboete gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 18 augustus 2008, verzonden op 21 augustus 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking vernietigd en gelast dat de Staat der Nederlanden het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 1 oktober 2008 (met bijlage), bij het hof ingekomen op eveneens 1 oktober 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep (met bijlagen) ingediend, ingekomen op 7 januari 2009.
1.5 De eerste meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2009. Belanghebbende is (met telefonische kennisgeving) niet verschenen. Namens de inspecteur is verschenen A.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Voor de feiten verwijst het hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.15 staat vermeld in de uitspraak van de rechtbank. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het hof opmerkt dat de rechtbank belanghebbende 'eiser' noemt en de inspecteur 'verweerder'). Het hof heeft deze feiten in deze uitspraak hernummerd tot 2.1 tot en met 2.15.
"2.1 Eiser, geboren op .. juli 19.., is sinds 4 december 2001 samenwonend met mevrouw B, geboren op .. december 19... Eiser en mevrouw B hebben met ingang van 2003 gekozen voor fiscaal partnerschap.
2.2 Mevrouw B is afkomstig uit de Filippijnen.
2.3 Eiser is werkzaam bij C te L, zijn fiscaal loon bedraagt € 50.747,--. Mevrouw B is met ingang van 21 juli 2004 werkzaam bij D B.V. te M, haar fiscaal loon bedraagt € 6.632,--.
2.4 Mevrouw B heeft twee kinderen: E, geboren op .. maart 19.. en F, geboren op .. mei 19...
2.5 Mevrouw B is van eind december 2003 tot begin 2004 met vakantie geweest naar de Filippijnen.
2.6 Eiser is gehuwd geweest met mevrouw G. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Een dochter, geboren op .. september 19.. en een zoon (de zoon) geboren op .. mei 19...
2.7 De zoon woont en studeert fiscaal recht in Groningen. Hij heeft tot 31 mei 2004 een prestatiebeurs. Hij heeft € 1.140,-- aan lening ontvangen.
2.8 De zoon heeft in 2004 de volgende looninkomsten:
- H Uitzendbureau B.V., van 1 januari tot en met 24 oktober, fiscaal loon € 6.288,--, loonheffing € 825;
- I Uitzendbureau B.V., van 1 november tot en met 31 december, fiscaal loon € 582,--.
2.9 Het saldo van het spaartegoed van de zoon bedraagt per 1 januari € 1.090,-- en per 31 december € 1.039,--.
2.10 De waarde van de aandelenportefeuille van de zoon bedraagt per 31 december € 720,--.
2.11 De zoon heeft in 2004 een teruggaaf IB/PVV 2003 ontvangen tot een bedrag van € 31,--.
2.12 Aan eiser zijn in de jaren 1994, 1995, 1996, 1997, 1998, 1999, 2000, 2004 en 2005 aanmaningen wegens het niet tijdig indien van de aangiften voor die jaren.
2.13 De aanslagen voor de jaren 1994, 1995, 1996, 1998, 1999, 2000, 2001 en 2004 zijn aan eiser opgelegd inclusief een boete wegens het (niet) tijdig doen van aangifte.
2.14 Aangezien eiser noch mevrouw B de aangifte voor het jaar 2004 heeft ingediend, heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2004 ambtshalve vastgesteld.
2.15 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.678,--, de boetebeschikking gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 246,--."
3. Het geschil
3.1 Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten voor levensonderhoud voor de hiervoor onder 2.4 genoemde kinderen van zijn fiscale partner.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Hiertoe voert hij aan dat ook tijdens het verblijf van zijn fiscale partner op de Filippijnen er stortingen op haar rekening bij de ABN-AMRO hebben plaatsgevonden, dat dit voldoende is aangetoond. Hij vraagt zich daarbij af: en door wie anders dan door mij zouden deze stortingen zijn verricht?
3.3 De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nader bewijs aangedragen waaruit volgt dat de partner van belanghebbende, mevrouw B, bedragen heeft doen toekomen aan haar kinderen. Ook is de behoeftigheid van de kinderen niet aangetoond.
3.4. Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet is persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten.
4.2 Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, onderdeel c, van de Wet worden de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen als persoonsgebonden aftrekpost aangemerkt.
4.3 Ingevolge artikel 6.1, derde lid, van de Wet worden deze uitgaven in aanmerking genomen voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.
4.4 Ingevolge artikel 6.13 van de Wet zijn uitgaven voor levensonderhoud van kinderen uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar die ten minste in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden.
4.5 Ingevolge artikel 1.5 van de Wet juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2004) wordt een kind in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 386 per kwartaal beloopt.
4.6 Ten aanzien van de uitgaven voor levensonderhoud van de kinderen van zijn fiscale partner heeft de rechtbank als volgt geoordeeld (r.o. 3.6): .
"Reeds omdat eiser, op wie, bij betwisting daarvan door verweerder, ter zake de bewijslast rust, niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de bedoelde uitgaven tot de door hem gestelde bedragen daadwerkelijk, en ten behoeve van de ondersteuning van de bedoelde kinderen, heeft gedaan, heeft verweerder hem terecht de persoonsgebonden aftrek geweigerd. De enkele omstandigheid dat eiser aannemelijk maakt op gezette tijden bepaalde contante opnamen te hebben gedaan is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiser een eerder gedaan getuigenaanbod desgevraagd ter zitting heeft ingetrokken."
Het hof is het met de rechtbank eens en maakt deze overweging tot de zijne. Daaraan voegt het hof toe, gelet op hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd dat weliswaar voldoende is aangetoond dat er stortingen door hem zijn verricht en deze door niemand anders dan door hem kunnen zijn verricht, maar dat het hof van oordeel is dat de door belanghebbende genoemde stortingen nog niet inhouden dat deze kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor levensonderhoud van de onder 2.4 bedoelde kinderen, reeds omdat niet is komen vast te staan dat deze bedragen aan die kinderen ten goede zijn gekomen.
4.7. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Het hof zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen.
5. Proceskosten
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 18 december 2009 door mr.dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en dr. C.L. van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 23 december 2009 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.