Gerechtshof Leeuwarden, 12-01-2010, BL0663, BK 96/08 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 12-01-2010, BL0663, BK 96/08 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 januari 2010
- Datum publicatie
- 27 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2010:BL0663
- Zaaknummer
- BK 96/08 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is in geschil of en in hoeverre belanghebbende winst uit onderneming heeft behaald in het jaar 2004.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 08/00096
uitspraakdatum: 12 januari 2010
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 april 2008, nummer AWB07/846, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd (hierna: de aanslag IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 127.638 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 531.
1.2. Belanghebbende maakt bezwaar tegen het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij haar uitspraak van 1 april 2008 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een, naar het Hof begrijpt, verzamelinkomen van € 119.796.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5. Tot de stukken van het geding behoort het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2009 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur.
1.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota met bijlage wordt, zonder bezwaar van de wederpartij, door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.
1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw A. Hij is voltijds in dienstbetrekking werkzaam bij Q.
2.2. Belanghebbende en zijn echtgenote woonden in een woonboerderij met erf te Z (hierna: het perceel). Het perceel omvat tevens een kampeerterrein met toiletgebouw, paardenstal en infrastructuur (hierna: het kampeerterrein).
2.3. Sinds 1986 wordt op het kampeerterrein een camping geëxploiteerd. Aan belanghebbende is sinds 1997 door het college van burgemeester en wethouders van Z de vergunning verleend om op het perceel een camping te exploiteren. Hij stond als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Belanghebbende heeft de administratie van de camping gevoerd. Hij staat ingeschreven bij de Belastingdienst als ondernemer voor de omzetbelasting en uitsluitend op zijn naam worden aangiften omzetbelasting gedaan. In een controlerapport van de Belastingdienst is over de rol van belanghebbendes echtgenote binnen de onderneming opgemerkt:
“Zijn echtgenote, mevrouw A, deed hoofdzakelijk de camping.”
2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2003, net als in voorgaande jaren, de winst van de onderneming aangegeven. Na een controle door de Belastingdienst heeft belanghebbende in overleg met de Inspecteur er mee ingestemd, dat voor de inkomstenbelasting het kampeerterrein tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend. De woonboerderij met erf behoort tot het privévermogen.
2.5. Op 10 april 2004 is het perceel verkocht aan derden voor een gezamenlijke koopsom van € 375.000. De notariële akte van eigendomsoverdracht is gepasseerd op 29 april 2004. De koper heeft een taxatie op laten maken voorafgaand aan de aankoop van het perceel, waarbij de onderhandse verkoopwaarde van het kampeerterrein op € 150.000 en de woning op € 225.000 is gewaardeerd
2.6. Met de verkoop van het bedoelde perceel is de onderneming van belanghebbende gestaakt.
2.7. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2004 geen winst uit onderneming vermeld. Datzelfde geldt voor zijn echtgenote. Zij heeft nimmer winst uit onderneming uit de camping aangegeven.
2.8. De boekwaarde van het kampeerterrein bedroeg per 31 december 2003 € 56.537. Nadat een taxateur van de Inspecteur de onder 2.5. bedoelde koopsom heeft gesplitst in een bedrag van € 226.500 voor de woonboerderij met erf en € 148.500 voor het kampeerterrein, heeft de Inspecteur een boekenonderzoek ingesteld. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld met inachtneming van de bevindingen bij het boekenonderzoek, vastgelegd in het rapport van 4 oktober 2006.
2.9. De koper van het perceel heeft na de levering daarvan een schadevergoeding van belanghebbende en zijn echtgenote geëist, omdat op verschillende punten tekortkomingen in het geleverde waren gebleken. De koper verwijt belanghebbende en zijn echtgenote onjuiste en onvolledige informatie te hebben verstrekt voorafgaand aan de verkoop. Partijen hebben begin 2007 een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten ter beëindiging van hun geschil, waarin partijen een schadevergoeding zijn overeengekomen. De schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand bedroegen in totaal € 22.278,56. Hiervan rekent belanghebbende naar rato van de waarde van het kampeerterrein (€ 148.500) en de verkoopprijs van het perceel (€ 375.000) aan de onderneming een bedrag van € 8.823 als kosten toe.
2.10. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur een correctie aangebracht ter zake van de bij staking van de onderneming behaalde overdrachtswinst op het kampeerterrein ter grootte van € 91.963, verminderd met een stakingswinstvrijstelling van € 5.808.
2.11. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase de Inspecteur verzocht om tot een minnelijke taxatie te komen. Dat verzoek is door de Inspecteur afgewezen, waarbij hij belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld zelf een taxatie uit te laten voeren.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of en in hoeverre belanghebbende winst uit onderneming heeft behaald in het jaar 2004.
3.2. Belanghebbende is van mening dat de winst uit de onderneming niet aan hem, maar aan zijn echtgenote moet worden toegerekend, omdat zij grotendeels de werkzaamheden op de camping heeft verricht en zij beiden risico lopen. Subsidiair stelt belanghebbende dat de toegepaste correctie te hoog is en dat de Inspecteur een minnelijke taxatie had moeten toestaan. Daarnaast dient de in 2004 behaalde winst verminderd te worden met de te verwachten schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand, welke kosten belanghebbende berekent op € 8.823.
3.3. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt, er geen reden is voor een minnelijke taxatie en de waarde van het kampeerterrein juist is vastgesteld. Wel stemt de Inspecteur alsnog in met een verlaging van de winst met € 8.823, vanwege de schadevergoeding en de kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur heeft ter zitting zijn incidenteel hoger beroep ingetrokken.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt verder aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
3.5. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vaststelling van de aanslag in overeenstemming met de aangifte. Subsidiair verzoekt hij, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en het uitvoeren van een minnelijke taxatie. Meer subsidiair concludeert hij tot een vermindering van de in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen winst met € 8.823.
3.6. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en zijn uitspraak en vermindering van de in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen winst met € 8.823.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Als ondernemer voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) wordt aangemerkt de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de camping een onderneming vormt in de zin van de Wet en dat het kampeerterrein tot het ondernemingsvermogen behoort. Zij verschillen echter van mening over de vraag voor wiens rekening deze onderneming wordt gedreven.
4.3. Belanghebbende stelt dat niet hij, maar zijn echtgenote ondernemer was. De Inspecteur bestrijdt deze stelling. Hij wijst daarbij onder andere op de vergunning tot exploitatie van de camping die op naam van belanghebbende staat, de inschrijving van belanghebbende bij de Kamer van Koophandel en de door belanghebbende ingediende de aangiften voor de inkomsten- en omzetbelasting, waarin belanghebbende zich als ondernemer presenteert.
4.4. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur belanghebbende terecht als ondernemer heeft aangemerkt, mede omdat uit deze feiten voortvloeit dat belanghebbende rechtstreeks wordt verbonden voor de verbintenissen betreffende de onderneming. Het enkele feit dat de echtgenote van belanghebbende hoofdzakelijk de werkzaamheden in de onderneming heeft verricht, is onvoldoende om vast te stellen dat de onderneming (mede of alleen) voor haar rekening is gedreven, evenals de omstandigheid dat zij risico zou lopen, voortvloeiend uit het huwelijksgoederenregime.
4.5. Belanghebbende verzoekt om een minnelijke taxatie. De Inspecteur verwijst naar de door hem overgelegde taxatie en ziet geen reden voor een minnelijke taxatie. Het Hof is geen rechtsregel bekend op grond waarvan de Inspecteur gehouden is tot het meewerken aan een minnelijke taxatie. Voor zover belanghebbende een beroep doet op schending van het gelijkheidsbeginsel, laat belanghebbende na met hem vergelijkbare belastingplichtigen aan te dragen, bij wie wel een minnelijke taxatie is uitgevoerd. De Inspecteur heeft daarom naar het oordeel van het Hof geen rechtsregel of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden, door niet mee te werken aan een minnelijke taxatie.
4.6. In hoger beroep verzoekt belanghebbende bij het bepalen van de in 2004 behaalde winst uit onderneming rekening te houden met de verplichting tot schadevergoeding die voortvloeit uit de verkoop van het tot het ondernemingsvermogen behorende kampeerterrein. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het doen van aangifte over het jaar 2004 een redelijke mate van zekerheid bestond, dat uit de schadevergoedingsprocedure verplichtingen zouden voortvloeien en dat deze verplichtingen hun oorzaak vonden in het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie aan de koper voorafgaand aan de verkoop. De omvang van die verplichtingen hebben partijen ingeschat op een bedrag € 8.823. Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel, dat de in het jaar 2004 behaalde winst met voornoemd bedrag verminderd dient te worden (vergelijk HR, 15 februari 1989, nr. 25 423, BNB 1989/144*).
slotsom
Het beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644, berekend aldus 2 (punten per proceshandeling voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) x € 322 x 1 (gewicht van de zaak).
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.442 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 531;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht ten bedrage van € 107 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 12 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 januari 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.