Home

Gerechtshof Leeuwarden, 09-07-2010, BN0787, BK 119/09 Rioolheffing

Gerechtshof Leeuwarden, 09-07-2010, BN0787, BK 119/09 Rioolheffing

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
9 juli 2010
Datum publicatie
9 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0787
Zaaknummer
BK 119/09 Rioolheffing

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Verordening rioolheffing Leeuwarden 2008 van de gemeente Leeuwarden (hierna: de Verordening) onverbindend is.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 119/09

uitspraakdatum: 9 juli 2010

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V., gevestigd te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak nummer AWB 08/2796 van de rechtbank Leeuwarden (: de rechtbank) van 13 augustus 2009, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 De heffingsambtenaar heeft belanghebbende met dagtekening 29 februari 2008 voor het jaar 2008 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 2.951,25 ter zake van de aansluiting op de gemeentelijke riolering van de onroerende zaak a-straat 98 te L (hierna: de onroerende zaak).

1.2 De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende heeft deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 13 augustus 2009, verzonden op 13 augustus 2009, het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.

1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlagen), ingekomen op 21 september 2009 en aangevuld bij brief, ingekomen op 18 december 2009 (met bijlagen). De heffingsambtenaar heeft op 11 februari 2010 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.5 Ter zitting van 8 juni 2010 heeft het hof het hoger beroep behandeld Daarbij is verschenen de heer A, gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mw. mr. B en drs. C.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende was bij het begin van het belastingjaar 2008 eigenaar van de onroerende zaak, welke direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Verordening rioolheffing Leeuwarden 2008 van de gemeente Leeuwarden (hierna: de Verordening) onverbindend is.

3.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat deze een willekeurige en onredelijke belastingheffing tot gevolg heeft. Daartoe heeft belanghebbende aangevoerd dat in de Verordening zonder rechtvaardiging verschillende heffingsmaatstaven zijn opgenomen voor eigenaars, gebruikers van woningen en gebruikers van niet-woningen. Voorts heeft belanghebbende daartoe aangevoerd dat in de Verordening voor eigenaars de WOZ-waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf is gekozen, terwijl deze waarde geen verband houdt met de veroorzaakte kosten van afvoer via de riolering. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten.

3.3 De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing en dat uit de overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting blijkt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet te boven gaan.

4. De overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep

4.1 Ingevolge artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Ingevolge het tweede lid kunnen ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, twee afzonderlijke belastingen worden geheven. Ingevolge het derde lid wordt onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, mede verstaan de omzetbelasting die als gevolg van de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit dat fonds.

4.2 Krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam "rioolheffing" een belasting geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel.

4.3 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt het eigenarendeel geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het perceel.

Ingevolge het tweede lid is, ingeval het perceel een onroerende zaak is, de waarde in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde belastingjaar geldt.

4.4 Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, omdat verweerder ten aanzien van eigenaars, gebruikers van woningen en gebruikers van niet-woningen zonder rechtvaardiging verschillende heffingsmaatstaven hanteert en omdat verweerder ten aanzien van eigenaars de WOZ-waarde van de onroerende zaak als heffingsmaatstaf hanteert, overweegt het hof het volgende.

4.5 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 mei 2009, 07/13148, (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BD5477) overwogen onder

3.3.1: "Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten ingevolge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en blz. 77-78)." en onder 3.3.3 laatste volzin: "Bij de parlementaire behandeling is voorts opgemerkt dat de WOZ-waarde in een geval als het onderhavige een geoorloofde heffingsmaatstaf vormt (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr.3, blz.66)."

4.6 Op grond van het onder 4.5 vermelde is het hof van oordeel dat het een gemeente in beginsel vrijstaat voor eigenaren en gebruikers verschillende heffingsmaatstaven te hanteren en binnen de categorie gebruikers onderscheid te maken tussen woningen en niet-woningen.

Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de verschillende heffingsmaatstaven in de Verordening niet aanvaardbaar zijn. Voorts is het hof op grond van het vermelde onder 4.5 van oordeel dat de WOZ-waarde voor het eigenarendeel van de rioolheffing een geoorloofde maatstaf vormt.

Het vorenstaande ging over de rioolrechten van artikel 229 Gemeentewet, maar het hof heeft geen reden om aan te nemen dat het niet ook geldt voor de onderhavige rioolbestemmingsheffing van artikel 228a Gemeente wet, welke per 1 januari 2008 is ingevoerd.

4.7 Het standpunt van belanghebbende dat de Verordening onverbindend is, omdat deze een willekeurige en onredelijke belastingheffing tot gevolg zou hebben en/of in strijd zou zijn met een algemeen rechtsbeginsel, is naar het oordeel van het hof dan ook onjuist.

Van schending van een of meer beginselen van behoorlijk bestuur kan ook geen sprake zijn.

De Rijkswetgever heeft een verordening al de onderhavige gelet op het vermelde onder 4.4 tot en met 4.6 vermelde immers kennelijk toelaatbaar geacht.

4.8 Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Verordening onverbindend is, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten.

De heffingsambtenaar is van opvatting dat uit de overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting blijkt dat de geraamde baten de geraamde kosten niet te boven gaan.

De heffingsambtenaar heeft zich ter zake met name beroepen op een Jaarrekening (bijlage 2 bij het beroepschrift in eerste aanleg) en een Begroting 2008 (bijlage III bij het verweerschrift in eerste aanleg).

De heffingsambtenaar heeft betoogd dat een bedrag van € 1.740.659 in de Jaarrekening onder de noemer "Bijdrage uit algemene middelen" in dit verband niet kan worden beschouwd als bate. Het hof deelt deze visie. Hierdoor overtreffen de lasten de baten in de Jaarrekening.

4.9 In de Begroting is een kostenpost van € 983.300 vermeld in verband met compensabele BTW.

Anders dan belanghebbende kennelijk meent is het hof van oordeel dat het de gemeente vrijstaat ter zake uit te gaan van een in redelijkheid geraamd gemiddelde. Niet aannemelijk is geworden dat dit bedrag hieraan niet zou voldoen.

Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het moet gaan om aan de gemeente in rekening gebrachte omzetbelasting. Het hof is van oordeel dat bij een begroting niet de eis kan worden gesteld dat de omzetbelasting die voor een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds in aanmerking komt (zie artikel 228a, lid 3, Gemeentewet) op dat moment reeds in rekening is gebracht.

4.10 Op grond van het vermelde onder 4.8 en 4.9 vermelde luidt de conclusie dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten.

4.11 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

5. Proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld op 9 juli 2010 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter,

mr. A.C. van Leijenhorst en mr. F.J.W. Drion, raadsheren-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 9 juli 2010

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.