Gerechtshof Leeuwarden, 15-10-2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BW1878 BO1266, BK 120/09 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 15-10-2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BW1878 BO1266, BK 120/09 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2010
- Datum publicatie
- 21 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2010:BO1266
- Zaaknummer
- BK 120/09 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende beroep kon instellen tegen de in de brieven van 12 januari 2005 en 7 februari 2005 vervatte beslissing van de inspecteur geen (voorlopige) teruggaaf van belasting te verlenen over het jaar 2004. Zo de vraag bevestigend wordt beantwoord is - naar het Hof begrijpt - de juistheid van de beslissing om geen voorlopige teruggaaf te verlenen in geding.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 120/09
uitspraakdatum: 15 oktober 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X, wonende te Z,
belanghebbende
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 08/2072 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 24 september 2009, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De inspecteur heeft bij brief van 12 januari 2005 belanghebbende als volgt bericht:
"Ik heb uw verzoek om voorlopige teruggaaf over 2004 ontvangen.
Ik kan uw verzoek niet behandelen, omdat ik het heb ontvangen na de uiterste ontvangstdatum van een verzoek, 1 december 2004.
U kunt nog wel na afloop van 2004 een teruggaaf vragen over dat jaar. U kunt dan gebruik maken van het Aangifteprogramma 2004, de Aangiftediskette 2004 of het biljet aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 (aangiftebiljet).
Als u niet jaarlijks aangifte doet, kunt u gebruikmaken van het biljet Aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen voor teruggaaf 2004 (T-biljet).
(…)"
1.2 De inspecteur heeft in de brief van 7 februari 2005 zijn onder 1.1. genoemde standpunt herhaald.
1.3 Belanghebbende heeft - kennelijk naar aanleiding van deze correspondentie - beroep ingesteld bij de rechtbank. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 24 september 2009, verzonden op dezelfde datum, het ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 29 september 2009 bij het hof ingekomen. De inspecteur heeft op 2 november 2009 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Belanghebbende heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 november 2009.
1.5 Ter zitting van 9 september 2010 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting is belanghebbende niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief met ontvangstbevestiging uitgenodigd voor de mondelinge behandeling met vermelding van dag, plaats en uur. Deze ontvangstbevestiging is getekend retour gekomen. Namens de inspecteur waren aanwezig A en B.
1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Het geschil in hoger beroep
2.1. In geschil is of belanghebbende beroep kon instellen tegen de in de brieven van 12 januari 2005 en 7 februari 2005 vervatte beslissing van de inspecteur geen (voorlopige) teruggaaf van belasting te verlenen over het jaar 2004. Zo de vraag bevestigend wordt beantwoord is - naar het Hof begrijpt - de juistheid van de beslissing om geen voorlopige teruggaaf te verlenen in geding.
2.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3. Overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep
3.1. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de Awr voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking, waarmee de voldoening of afdracht op aangifte dan wel de inhouding door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting wordt gelijkgesteld.
3.2. De Awr kent gezien de tekst van artikel 26 van de Awr een gesloten systeem van beroepsmogelijkheden.
3.3. Een weigering door de inspecteur om op een separaat verzoek daartoe (voorlopige) teruggaaf van belasting te verlenen anders dan via de Aangifte inkomstenbelasting / premies volksverzekeringen 2004 of via het biljet Aangifte inkomstenbelasting / premies volksverzekeringen voor teruggaaf 2004 (T-biljet), wordt niet genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen een dergelijke weigering staat daarom noch op de voet van gemeld artikel 26 noch op grond van enige andere wettelijke bepaling beroep op de rechter in belastingzaken open.
3.4. Gelet op het vorenoverwogene staat geen beroep op de belastingrechter open tegen de in de brieven van de inspecteur aan belanghebbende van 12 januari 2005 en 7 februari 2005 verwoorde beslissing. De inspecteur heeft de beslissing derhalve terecht, nu voor de bezwaarfase een zelfde gesloten stelsel van rechtsbescherming heeft te gelden, niet vervat in een voor bezwaar vatbare beslissing. De rechtbank heeft terecht geen oordeel gegeven over de juistheid van de in de brieven van 12 januari 2005 en 7 februari 2005 gegeven beslissing.
3.5. In een geval als het onderhavige kan een belastingplichtige bij de burgerlijke rechter een vordering indienen teneinde te bewerkstelligen dat de belastingdienst de verzochte bedragen betaalt. Dit brengt mee dat de rechtbank ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken; de rechtbank had zich onbevoegd moeten verklaren en op de voet van artikel 8:71 van de Awb in haar uitspraak had moeten vermelden dat nu geen sprake is van de in artikel 26 van de Awr genoemde gevallen waarop beroep bij de belastingrechter mogelijk is, uitsluitend nog een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
De slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd en de belastingrechter moet onbevoegd worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het hof :
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart de belastingrechter onbevoegd;
- verstaat dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht in beroep (€ 39) en in hoger beroep (€ 110) ten bedrage van in totaal € 149 vergoedt.
Aldus vastgesteld op 15 oktober 2010 door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. A.J. Kromhout , raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 20 oktober 2010 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.