Home

Gerechtshof Leeuwarden, 21-12-2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BZ4161 BO8517, BK 110/10 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 21-12-2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BZ4161 BO8517, BK 110/10 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
21 december 2010
Datum publicatie
23 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8517
Zaaknummer
BK 110/10 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren tegen de (voorlopige) aanslagen IB/PVV 2001 en 2002.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 110/10, 111/10 en 112/10

uitspraakdatum: 21 december 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak in de zaken met nummers AWB 08/2081, AWB 08/2082 en AWB 08/2083 van Rechtbank Leeuwarden van 25 maart 2010, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Met dagtekening 11 februari 2004 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2001. Daarbij is bij beschikking een boete van € 567 vastgesteld. Ook is daarbij een beschikking heffingsrente genomen. De tegen de aanslag en de beschikkingen ingediende bezwaren heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.2 De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 3 december 2003 een voorlopige aanslag IB/PVV 2002 opgelegd. Ook daarbij is een beschikking heffingsrente vastgesteld. De door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur in zijn in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar eveneens niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Met dagtekening 9 maart 2005 is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd voor het jaar 2002. Daarbij is bij beschikking een boete van € 113 vastgesteld. De tegen de aanslag en de beschikking ingediende bezwaren heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 25 maart 2010, verzonden op 29 maart 2010, de beroepen ongegrond verklaard.

1.5 Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlagen), dat bij het Hof is ingekomen op 10 mei 2010. Het hoger beroep met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2001, de voorlopige aanslag IB/PVV 2002 en de aanslag IB/PVV 2002 is bij het Hof geregistreerd onder respectievelijk de nummers 110/10, 111/10 en 112/10. Het Hof heeft van de Inspecteur een verweerschrift (met bijlagen) ontvangen.

1.6 Ter zitting van 7 oktober 2010 heeft het Hof het hoger beroep behandeld. Gelijktijdig zijn daar ook behandeld de zaken van belanghebbendes echtgenote, bij het Hof geregistreerd onder de nummers 113/10 en 114/10. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde, mr. drs. A, verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen B. Ter zitting heeft de gemachtigde de door hem overgelegde pleitnota voorgelezen. Stukken die zijn overgelegd in één van de voormelde beroepszaken worden geacht ook te zijn overgelegd in de andere vermelde beroepszaken.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Belanghebbende en zijn echtgenote, C, hebben volgens de gemeentelijke basisadministratie in de volgende perioden ingeschreven gestaan op volgende, door hen zelf aan de gemeente opgegeven adressen:

Tot 28 maart 2003 a-straat 104 te L

Vanaf 28 maart 2003 tot 10 november 2004 b-weg 15 te M

Vanaf 10 november 2004 tot 29 december 2004 c-weg 51 te M

Vanaf 29 december 2004 23, Rue du D, 00000 Z te Frankrijk

2.2 De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende met dagtekening 11 februari 2004 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2001 vastgesteld. Deze aanslag leidde tot een te betalen bedrag van € 14.261 (inclusief verzuimboete en heffingsrente). Met dagtekening 3 december 2003 is de voorlopige aanslag IB/PVV 2002 van belanghebbende ambtshalve vastgesteld. Deze aanslag leidde tot een te betalen bedrag van € 269.236 (inclusief heffingsrente). Met dagtekening 9 maart 2005 is de aanslag IB/PVV 2002 ambtshalve vastgesteld. Onder verrekening van de hiervoor vermelde voorlopige aanslag leidde deze aanslag tot een te betalen bedrag van € 113, zijnde het bedrag van een verzuimboete.

2.3 Ten aanzien van belanghebbendes echtgenote heeft de Inspecteur ook ambtshalve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2001 en 2002 vastgesteld met als dagtekening 28 oktober 2004 respectievelijk 9 maart 2005.

2.4 In de periode dat belanghebbende en zijn echtgenote volgens de gemeentelijke basisadministratie op het adres aan de b-weg 15 te M stonden ingeschreven zijn diverse poststukken met betrekking tot de ten aanzien van belanghebbende vastgestelde aanslag IB/PV 2001 aan dit adres verzonden. Vaststaat tussen partijen dat de volgende stukken door belanghebbende op dit postadres zijn ontvangen: een aanmaning met dagtekening 26 april 2004, het op 3 juni 2004 betekende dwangbevel, een door de Ontvanger met dagtekening 16 februari 2004 verzonden aanmaning en het op 16 maart 2004 betekende dwangbevel ter zake van de ten aanzien van belanghebbende vastgestelde voorlopige aanslag IB/PVV 2002. De aanmaning met dagtekening 23 mei 2005 ter zake van de aanslag IB/PV 2002 is ontvangen op het postadres in Frankrijk.

2.5 In de periode dat belanghebbende en zijn echtgenote volgens de gemeentelijke basisadministratie op het adres in Frankrijk stonden ingeschreven zijn diverse poststukken met betrekking tot de ten aanzien van zijn echtgenote vastgestelde aanslag IB/PV 2001 aan dit adres verzonden. Deze betreffen onder andere de door de Ontvanger verzonden aanmaning met dagtekening 17 januari 2005 en het op 29 oktober 2007 betekende dwangbevel. Dit geldt ook voor de door de Ontvanger met dagtekening 23 mei 2005 verzonden aanmaning ter zake van de ten aanzien van de echtgenote vastgestelde aanslag IB/PVV 2002.

2.6 Belanghebbende heeft op 15 juni 2006 op zijn adres in Frankrijk exploten van executoriaal beslag onder derden ontvangen van de belastingdeurwaarder. Daarin is aangegeven dat de belastingdeurwaarder beslag heeft gelegd op een door belanghebbende en zijn echtgenote bij de E-bank U.A. aangehouden bankrekening. Dit beslag betrof onder andere zijn openstaande schuld ter zake van de aanslag IB/PVV 2001 en voorlopige aanslag IB/PVV 2002.

2.7 De Inspecteur heeft op 26 juni 2006 een bezwaarschrift ontvangen tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2001 en de voorlopige aanslag IB/PVV 2002.

2.8 In zijn brief van 31 oktober 2006 van de Inspecteur aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende verstrekt hij onder ander informatie over de opgelegde aanslag IB/PVV 2001 en voorlopige aanslag IB/PVV 2002. De toezending van duplicaten van de betreffende aanslagen aan belanghebbende heeft plaatsgevonden vóór 23 april 2007.

2.9 Op 2 augustus 2007 is bij de Inspecteur een bezwaarschrift ingekomen tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2002.

2.10 De Inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

3. Geschil

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaren tegen de (voorlopige) aanslagen IB/PVV 2001 en 2002.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Primair voert hij hiervoor aan dat de onderhavige aanslagen (: de aanslagen) niet op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Hij betwist bij gebrek aan wetenschap dat de aanslagen zijn verzonden en dat, mochten de aanslagen wel zijn verzonden, deze aan het juiste adres zijn verzonden. Subsidiair beroept belanghebbende zich op een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat hij eerst door de door hem op 15 juni 2006 ontvangen exploten van executoriaal beslag onder derden op de hoogte is geraakt van het bestaan van de aanslag IB/PVV 2001 en de (voorlopige) aanslag IB/PVV 2002. Belanghebbende concludeert tot terugwijzing naar de Inspecteur.

3.3 De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend. Hij voert hiertoe aan dat de aanslagen daadwerkelijk aan de op de data van de aanslagen bij hem bekende adressen zijn verzonden zoals ook andere poststukken van de Inspecteur of van de Ontvanger aan die adressen zijn verzonden en waarvan belanghebbende de verzending of de ontvangst niet betwist. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de aanslagen. Ter zake van de boeten van € 567 en € 113 (zie 1.1 en 1.3) stelt hij zich ter zitting op het standpunt dat die vernietigd moeten worden.

3.4 Voor een uitgebreide weergave van de motivering van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) jo. artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, door toezending of uitreiking door de ontvanger van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden (HR 5 maart 2004, nr. 39245, BNB 2004/200). In een zodanige situatie vangt ingevolge artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van terpostbezorging. De bezwaartermijn bedraagt volgens artikel 6:7 van de Awb zes weken.

4.2 In beginsel draagt de Inspecteur de bewijslast van feiten waarop het aanvangstijdstip van de bezwaartermijn wordt gebaseerd. Belanghebbende ontkent bij gebrek aan wetenschap dat de onderhavige aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Hiertoe betwist hij de verzending van de aanslagen en voor zover de aanslagen wel zijn verzonden, de verzending daarvan aan het juiste adres. Het Hof is hierover het volgende van oordeel.

4.3 Vast staat dat belanghebbende in de onder de 2.1 vermelde perioden op de aldaar vermelde en door hem zelf opgegeven adressen in de gemeentelijke basisadministratie was geregistreerd. De Inspecteur heeft gesteld dat de adresbestanden van de Belastingdienst zijn gekoppeld aan de gemeentelijke basisadministratie en dat de aanslagen daarom zijn verstuurd naar de adressen die ten tijde van het opleggen van de aanslagen in de gemeentelijke basisadministratie waren vermeld. Voor de onderbouwing daarvan heeft de Inspecteur schermprints uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst genaamd BVR overgelegd, waarop de onder 2.1 genoemde adressen zijn genoemd en de data vanaf wanneer belanghebbende op die adressen woonachtig is (geweest). Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur met de voormelde stukken en de toelichting daarop aannemelijk dat de aanslagen naar de op die data in de gemeentelijke basisadministratie vermelde adressen zijn verstuurd. Het Hof vindt mede steun voor dit oordeel in het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote de juiste wijze van bekendmaking en/of de goede ontvangst niet betwisten van stukken die de Inspecteur en de Ontvanger hebben verstuurd in dezelfde periode als de dagtekening van de onderhavige aanslagen aan het adres waar belanghebbende en zijn echtgenote destijds stonden ingeschreven of nu staan ingeschreven (zie 2.4 en 2.5). Het Hof hecht geen geloof aan de niet nader onderbouwde stelling van belanghebbende dat hij al in juli 2003 de Inspecteur zou hebben medegedeeld dat de woonplaats van hem en zijn echtgenote was gewijzigd van de b-weg 5 te M in 23, Rue du D, 00000 Z, Frankrijk.

4.4 Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de aanslagen op de juiste wijze heeft bekendgemaakt. De termijn voor het instellen van bezwaar is daarom aangevangen met ingang van de dag na die van dagtekening van de betreffende aanslagen. De Inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende alle na de bezwaartermijn ontvangen.

4.5 Belanghebbendes beroept zich subsidiair op toepassing van artikel 6:11 Awb, omdat naar zijn mening redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij in verzuim is geweest ten aanzien van de indiening van de bezwaarschriften na afloop van de bezwaartermijn. Hij draagt hiervoor aan, dat hij eerst door de onder 2.5 vermelde exploten van executoriaal beslag onder derden op de hoogte is geraakt van het bestaan van de onderhavige aanslagen. De Inspecteur vindt dit zeer onwaarschijnlijk. Hij wijst er daarbij op dat belanghebbende niet alleen de ontvangst van de aan hem opgelegde aanslagen betwist, maar ook die van de onder 2.3 genoemde aanslagen die aan zijn echtgenote zijn opgelegd.

4.6 Gelet op het hiervoor onder 4.3 opgenomen oordeel van het Hof dat de aanslagen naar de juiste adressen zijn gestuurd, acht het Hof de stelling van belanghebbende dat hij de aanslagen niet heeft ontvangen, niet geloofwaardig. Daarbij weegt het Hof mee dat belanghebbende en zijn echtgenote stellen geen van de hiervoor onder 2.2 en 2.3 genoemde aanslagen te hebben ontvangen, terwijl zij van de andere stukken die hen in dezelfde periode op dezelfde adressen zijn toegestuurd niet betwisten dat zij deze hebben ontvangen dan wel dat deze op hun adres zijn aangeboden (zie 2.4 en 2.5). Er is ook geen enkele aanwijzing dat de Inspecteur de aanslagen of voormelde stukken naar onjuiste adressen heeft gestuurd. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de post in Frankrijk niet altijd correct wordt bezorgd is het Hof onder verwijzing naar het onder 4.1 vermeld arrest van oordeel dat de inspecteur niet gehouden was de aanslag IB/PVV 2002 aangetekend te verzenden. Dit is niet anders wanneer een belanghebbende een beroep doet op toepassing van artikel 6:11 Awb. De omstandigheid dat - naar belanghebbende zelf stelt - de post daar niet altijd correct wordt bezorgd, komt voor zijn risico nu hij zelf dit adres als postadres in het verkeer tussen de Belastingdienst en hem heeft gekozen.

4.7 Ten overvloede overweegt het Hof over het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2002 het volgende. Deze aanslag is belanghebbende uiterlijk 23 april 2007 bekend gemaakt. Eerst op 2 augustus 2007 heeft belanghebbende zijn bezwaarschrift tegen deze aanslag ingediend. Alsdan heeft belanghebbende niet, zo snel als redelijkerwijs kan worden verwacht, alsnog zijn bezwaar ingediend, zodat reeds om die reden het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2002 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur terecht de bezwaarschriften tegen de betreffende aanslagen niet ontvankelijk heeft verklaard en dat de Rechtbank terecht het beroep wat betreft de aanslagen ongegrond heeft verklaard. Dit geldt eveneens voor de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot beschikkingen heffingsrente, waarop het (hoger) beroep wordt geacht mede betrekking te hebben (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, BNB 2010/52).

4.9 Het hoger beroep is gelet op het ter zitting van het Hof door de Inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de boeten (zie 3.3) gegrond. Het Hof zal daarom de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de boeten vernietigen.

5. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het beroep bij de Rechtbank te berekenen op 1 (punt voor het beroepschrift) x € 322 (waarde) x 1 (gewicht) = € 322. Voor het hoger beroep bij het Hof berekent het Hof de proceskosten op 2 (punten voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) x € 437 (waarde) x 1 (gewicht) = € 874. In verband met de samenhang van de onderhavige drie zaken met de twee zaken ten aanzien van belanghebbendes echtgenote (zie 1.6) wordt het totaalbedrag aan proceskosten vastgesteld op € 1.794. Van dit bedrag is 3/5 deel, zijnde € 1.076,40, toe te rekenen aan de onderhavige zaken.

6. Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de boeten betreft;

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;

verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond;

vernietigt de uitspraken van de Inspecteur ter zake van de boetebeschikkingen;

vernietigt de boetebeschikkingen van € 567 en € 113;

veroordeelt de Inspecteur ter zake van de onderhavige zaken in een proceskostenvergoeding ten bedrage van € 1.076,40; en

gelast dat de Staat het door belanghebbende in de onderhavige zaken betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 150 aan hem vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier. De beslissing is op 21 december 2010 in het openbaar uitgesproken. De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. J. Huiskes.

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op: 23 december 2010

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.