Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-01-2011, BP1840, BK 09/00147 t/m BK 09/00149 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 11-01-2011, BP1840, BK 09/00147 t/m BK 09/00149 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 januari 2011
Datum publicatie
24 januari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1840
Zaaknummer
BK 09/00147 t/m BK 09/00149 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of de contante stortingen op de rekening van belanghebbende door de Inspecteur terecht zijn belast als ROW. Verder is in geschil of de (door de Rechtbank gematigde) boetes alsmede de beschikkingen heffingsrente terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

nummers 09/00147 tot en met 09/00149

uitspraakdatum: 11 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (Duitsland) (hierna: belanghebbende)

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 24 september 2009, nummers AWB 07/937 (2001), AWB 07/936 (2002) en AWB 07/1204 (2003) in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.442, alsmede bij beschikking een boete van € 1.429 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 391.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2007 de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.746, alsmede bij beschikking een boete van € 569 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 406.

1.4 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2007 de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.5 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.333, alsmede bij beschikking een boete van € 9.950 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 2.773.

1.6 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 april 2007 de aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.7 Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft met betrekking tot het jaar 2001 en 2003 het beroep gegrond verklaard, de boete verlaagd tot € 1.000 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard en met betrekking tot het jaar 2002 het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.561 en de boete verminderd tot € 350.

1.8 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld met betrekking tot het jaar 2002.

1.9 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.10 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.11 De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en daarvan afschriften overgelegd. Tevens is ter zitting als getuige gehoord A.

1.12 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De feiten

2.1 Belanghebbende was in de jaren 2001 tot en met 2003 woonachtig in Nederland en in die periode in loondienst werkzaam als hoofd administratie bij B in Q. Tot en met 2003 verrichtte hij onder de naam “X Administratie- en Adviesbureau” administratieve werkzaamheden voor derden.

2.2 In 2004 en 2005 heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften betrekking hebbend op de onderhavige (navorderings)aanslagen. Daarbij is onder andere gebleken dat contante bedragen werden gestort op de rekening van belanghebbende, te weten in 2001 een bedrag van ruim f 25.000 (€ 11.345), in 2002 € 4.850 en in 2003 bijna € 15.000.

2.3 In 2000 en/of 2001 zijn door belanghebbende aan A leningen verstrekt tot een bedrag van f 265.500 (ruim € 120.000) ten behoeve van het autobedrijf van A. Over deze lening was rente verschuldigd. A is in 2004 failliet verklaard.

2.4 Belanghebbende heeft in de aangiften de lening opgenomen als ter beschikking gesteld vermogen en in 2003 een verlies van € 120.000 als resultaat uit overige werkzaamheid (hierna: ROW) ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning gebracht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is de vraag of de contante stortingen op de rekening van belanghebbende door de Inspecteur terecht zijn belast als ROW. Verder is in geschil of de (door de Rechtbank gematigde) boetes alsmede de beschikkingen heffingsrente terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2 In incidenteel hoger beroep is de Inspecteur van mening dat de Rechtbank de boete 2002 ten onrechte heeft gematigd. Verder beroept de Inspecteur zich op interne compensatie, omdat bij de aangebrachte correcties per abuis de persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) tweemaal in aftrek is gebracht.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen inzake de vergrijpboete en verlaging van de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen inzake de heffingsrente.

3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank voor zover daarin de boete is gematigd en tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank voor het overige.

4. Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast (2003)

4.1 Met betrekking tot het jaar 2003 heeft belanghebbende in zijn aangifte een verlies van € 120.000 als ROW ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning gebracht. Niet in geschil is dat zulks ten onrechte is geschied.

4.2 Belanghebbende heeft hieromtrent onweersproken verklaard dat hem door iemand was medegedeeld dat hij het verlies op de lening aan A op deze wijze in aftrek kon brengen en dat hij dacht dat hij door aldus te handelen een juiste aangifte deed. Verder heeft belanghebbende - ter zitting - verklaard dat hij wellicht meer onderzoek had dienen te verrichten voordat hij een dergelijk bedrag in aftrek bracht, maar dat hij op dat moment vanwege de financiële malaise door de bomen het bos niet meer zag.

4.3 Gelet op bovenstaande verklaringen, welke het Hof plausibel acht, is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in 2003 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zou hebben gedaan. Het vorenstaande brengt mee dat het Hof het geschil zal beoordelen zonder omkering en verzwaring van de bewijslast.

Contante stortingen

4.4 Het Hof is van oordeel dat het feit dat aanzienlijke contante bedragen op de rekening van belanghebbende worden gestort in beginsel een vermoeden rechtvaardigt dat deze bedragen afkomstig zijn uit een bron van inkomen en dat het daarna aan belanghebbende is een verklaring voor de herkomst van deze bedragen te geven.

4.5 Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende hierin geslaagd. A heeft in een schriftelijke verklaring van 1 november 2005 en als getuige ter zitting van het Hof onder ede verklaard dat in 2001 tot aan het faillissement aanzienlijke bedragen, in 2001 mogelijk f 25.000, in contanten is terugbetaald aan belanghebbende. Belanghebbende zelf heeft verklaard door de lening aan A in de financiële problemen te zijn geraakt en om die reden spullen via de website marktplaats te hebben verkocht en geld bij een met name genoemde derde te hebben geleend.

4.6 Het Hof acht de verklaringen van zowel A als belanghebbende plausibel en is van oordeel dat met die verklaringen het vermoeden dat door de contante stortingen was ontstaan voldoende is ontzenuwd. Het door de Inspecteur ter zitting overgelegde artikel uit de R Courant -waarin A als “autozwendelaar” wordt getypeerd- brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De Inspecteur, op wie de bewijslast is blijven rusten dat sprake is van belast inkomen, heeft naar ’s Hofs oordeel verder onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat de contante stortingen afkomstig zijn uit een in de belastingaangifte niet verantwoorde bron van inkomen.

Artikel AK Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001

4.7 De Inspecteur heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de terugbetalingen deels dienen te worden aangemerkt als rente, welke is belast op grond van artikel AK Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof kan de Inspecteur in dit oordeel niet volgen.

4.8 Vast staat dat de hoofdsom van ƒ 265.500 door A nimmer geheel is afgelost. Verder staat vast dat in 2001 reeds duidelijk was dat (het bedrijf van) A zich niet aan het betalingsschema kon houden en in financiële moeilijkheden verkeerde. Zowel A als belanghebbende hebben verklaard dat, gelet op deze omstandigheden, beide partijen er bij de betalingen vanuit gingen dat gepoogd werd de hoofdsom af te lossen, omdat voor beide partijen inmiddels duidelijk was dat betaling door A van de (zeer hoge) bedongen rente illusoir was. Het feit dat de lening in de aangifte IB/PVV 2001 in weerwil hiervan ook per ultimo 2001 was opgenomen tot een bedrag van f 265.500 doet naar het oordeel van het Hof, mede gelet op hetgeen hiervóór onder 4.2 is overwogen, onvoldoende af aan deze plausibele verklaringen. Het bovenstaande brengt mee dat naar ’s Hofs oordeel van (op grond van overgangsrecht in box 1 te belasten) rente geen sprake kan zijn.

Interne compensatie

4.9 De Inspecteur heeft zich beroepen op interne compensatie, omdat bij de aangebrachte correcties per abuis de persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) tweemaal in aftrek is gebracht. Ook hierin kan het Hof de Inspecteur niet volgen.

4.10 In het verweerschrift bij de Rechtbank van 2 augustus 2007 is een berekening opgenomen waarin inderdaad tweemaal de PGA van f 3.516 in mindering is gebracht. In die berekening staat vermeld dat uiteindelijk is nagevorderd rekening houdend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 85.608. Feitelijk is nagevorderd rekening houdend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 89.124 (f 3.516 meer dan de foutieve berekening vermeldt).

Boetes

4.11 De vergrijpboete is opgelegd naar aanleiding van de correcties in verband met de contante stortingen. Nu naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk is geworden dat sprake is van belast inkomen dat in de aangiftes had dienen te worden opgenomen, is a fortiori niet aannemelijk geworden dat sprake is van opzet dan wel grove schuld aan de zijde van belanghebbende. De boetes zijn mitsdien ten onrechte opgelegd.

Heffingsrente

4.12 Belanghebbende heeft geen aparte grieven aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente, zodat deze beschikkingen dienen te worden aangepast overeenkomstig de corresponderende (navorderings)aanslagen.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten die belanghebbende in hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 874 (2 punten voor proceshandelingen x € 437 per punt maal wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;

- verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond;

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht;

- verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur;

- vernietigt de boetebeschikkingen;

- vermindert de navorderingsaanslag IB PVV 2001 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 74.124

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.896

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.333;

- bepaalt dat de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874;

- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende verschuldigde griffierecht à € 330 (te weten € 110 per zaak) vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. Lamens en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.

De beslissing is gedaan op 11 januari 2011.

De griffier, De voorzitter,

(N. ten Broek) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.