Home

Gerechtshof Leeuwarden, 08-02-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1290 BP3613, BK 10/00054 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 08-02-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1290 BP3613, BK 10/00054 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
8 februari 2011
Datum publicatie
9 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP3613
Zaaknummer
BK 10/00054 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2008 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 10/00054

Uitspraakdatum: 8 februari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

drs. X te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met het kenmerk nummer AWB 09/1482 van de Rechtbank Leeuwarden van 25 maart 2010 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Wûnseradiel,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 41 te L (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld op € 349.000. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2009 en de waardepeildatum is 1 januari 2008.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar aangetekend. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De Rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van die vernietigde uitspraak in stand blijven. Daarbij is de heffingsambtenaar door de Rechtbank gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep aangetekend. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Daarna heeft belanghebbende nog een conclusie van repliek in hoger beroep ingediend en de heffingsambtenaar een conclusie van dupliek in hoger beroep.

1.5 Het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 16 december 2010. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, ter bijstand vergezeld door zijn dochter, en namens de heffingsambtenaar de heer A. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de gedingstukken. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

1.6 Op 21 december 2010 is van de zijde van belanghebbende een brief gedagtekend 18 december 2010 (met bijlage) ingekomen. Het Hof heeft in deze brief en bijlage geen reden gezien om het onderzoek te heropenen.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een vrijstaande recreatiewoning uit het jaar 2005 met rieten kap. De inhoud van de woning is ongeveer 360 m3 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 604 m2. De onroerende zaak is gelegen op Villapark B.

2.2 In beroep voor de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport laten opmaken door C, gediplomeerd WOZ-taxateur, verbonden aan de organisatie D. Daarin is aan de hand van een vergelijking met referentieobjecten geconcludeerd tot een waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2008 van € 350.000. De volgende vrijstaande recreatiewoningen, gelegen op hetzelfde recreatiepark als de onroerende zaak, zijn daarbij als referentiepanden gehanteerd:

Bouwjaar inhoud perceel verkoopdatum prijs

b-straat 11 2000 324 m3 441 m2 10-12- 2007 € 415.000

c-straat 5 2000 348 m3 459 m2 18-12-2007 € 337.500

d-straat 1 2003 363 m3 755 m2 02-04-2008 € 395.000

2.3 Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 1 juni 2006 gekocht voor € 345.100.

2.4 De Rechtbank heeft het door belanghebbende ingesteld beroep gegrond verklaard, omdat naar haar oordeel de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de vaststelling van de WOZ-waarde heeft plaatsgevonden. De bij de beschikking vastgestelde waarde heeft de Rechtbank gehandhaafd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2008 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende bepleit een waarde van € 300.000. Hij is onder andere van mening dat de Rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd door zich te baseren op een taxatierapport dat door één van de procederende parijen in eigen opdracht is opgesteld. Belanghebbende vindt dat een taxatie door een onafhankelijke derde dient plaats te vinden. Ook stelt hij zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het verkoopcijfer van e-straat 37B van € 330.000 van 2 april 2008 bij de onderhavige waardebepaling buiten beschouwing heeft gelaten. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de instandhouding van de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de WOZ-waarde tot op € 300.000.

3.3 De heffingsambtenaar stelt dat de waarde voor de Wet WOZ per waardepeildatum 1 januari 2008 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2008 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.

4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

4.3 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2008 - met inachtneming van de Wet WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Anders dan belanghebbende stelt worden aan deze bewijslast geen zwaardere eisen gesteld in verband met het door hem geconstateerde verschil tussen algemene stijgingspercentages en het stijgingspercentage van de onderhavige vastgestelde waarde ten opzichte van de waarde die gold voor het vorige tijdvak. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 27 augustus 2009. In dit rapport is de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2008 getaxeerd op € 350.000. In het taxatierapport worden drie referentieobjecten vermeld. De referentieobjecten zijn gelegen in hetzelfde recreatiepark als de onroerende zaak. De transactiesommen zijn gerealiseerd in de periode van 10 december 2007 tot en met 2 april 2008 en lopen uiteen van € 337.500 tot € 415.000. Naar het oordeel van het Hof vormen de verkoopprijzen van de referentieobjecten een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de waardepeildatum waarop de onroerende zaak kan worden aangeboden.

4.4 Tegen dit taxatierapport voert belanghebbende aan dat C niet onafhankelijk zou zijn en niet deskundig zou zijn. Het Hof ziet in de omstandigheid dat C de heffingsambtenaar heeft vertegenwoordigd ter zitting van de Rechtbank niet dat deze taxateur afhankelijk zou zijn van diezelfde heffingsambtenaar. C is verbonden aan de organisatie D, aan welke organisatie de heffingsambtenaar de taxatieopdracht heeft verstrekt. Bovendien is de taxatie voor de kwaliteitsborging - zoals blijkt uit het taxatierapport - gecontroleerd door E, een beëdigd makelaar, WOZ-taxateur, lid van de F en G, zodat mede op die grond de taxatie door een onafhankelijke taxateur tot stand is gekomen. De omstandigheid dat C ter zitting van de Rechtbank niet de juiste informatie met betrekking tot de verhuursituatie op het recreatiepark heeft gegeven maakt niet dat aan de getaxeerde waarde getwijfeld moet worden. Redengevend daarvoor is dat die waarde in lijn is met de koopprijs van € 345.100 die belanghebbende zelf op 1 juni 2006 heeft gegeven voor de onroerende zaak. Het Hof weegt hierin mee dat gesteld noch aannemelijk is dat die prijs niet onder de onder 4.1 omschreven omstandigheden tot stand is gekomen. Ook weegt het Hof mee dat de onroerende zaak - naar belanghebbende zelf stelt in zijn bezwaarschrift - sinds de aankoop niet is veranderd. Ten slotte overweegt het Hof, dat gesteld noch gebleken is, dat de onroerende zaak in de periode vanaf de aankoopdatum tot de waardepeildatum in waarde is gedaald. Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de eigen koopprijs van belanghebbende een goede indicatie is voor de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2008. Het Hof merkt hierbij op dat de omstandigheid dat belanghebbende de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek heeft gebracht - zoals hij ter zitting heeft gesteld - er niet toe leidt dat deze omzetbelasting niet deel uitmaakt van de prijs als bedoeld onder 4.1 (vgl. Hoge Raad, 8 augustus 2003, nr. 38.085, LJN AI0924, BNB 2003/347).

4.5 Op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen baseert het Hof zijn oordeel dat de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Hieraan doet niet hetgeen belanghebbende heeft gesteld over de Starvilla’s en de woningen e-straat 37b, c-straat 5 en b-straat 11.

4.6 Nu belanghebbende ook overigens niets heeft aangevoerd op grond waarvan de waarde lager bepaald dient te worden of op grond waarvan anderszins de uitspraak van de Rechtbank vernietigd moet worden, is het hoger beroep ongegrond en zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus vastgesteld op 8 februari 2011 door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Polak, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong - Braaksma.

Deze beslissing is op 8 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (J. Huiskes)

Op 9 februari 2011 is een afschrift van deze uitspraak aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.