Home

Gerechtshof Leeuwarden, 26-04-2011, BQ2786, 10/217 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 26-04-2011, BQ2786, 10/217 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
26 april 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2786
Zaaknummer
10/217 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is nog slechts in geschil of belanghebbende in de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De opgelegde boetes zijn, na vermindering door de Rechtbank, in hoger beroep niet meer in geschil. Tegen de beschikkingen heffingsrente zijn door belanghebbende geen afzonderlijk grieven ingebracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummers 10/217, 10/218, 10/219 en 10/220

uitspraakdatum: 26 april 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2010, nummers AWB 07/2883, AWB 08/298, AWB 08/297 en AWB 07/2879 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 49.984 (€ 22.681). Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van fl. 1.679 (€ 762).

1.2 Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.300. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 1.697. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 640.

1.3 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.065. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 1.316. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 409.

1.4 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.232. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 2.569. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 660.

1.5 Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar het belastbare inkomen van de bestreden navorderingsaanslag voor het jaar 2000 verminderd tot op fl. 46.711 (€ 21.196), en de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001, 2002 en 2003 voor wat betreft hun grondslag gehandhaafd. Door verlaging van de gecombineerde heffingskorting is de verschuldigde IB/PVV bij uitspraken op bezwaar voor de jaren 2001 en 2002 verhoogd tot respectievelijk € 9.526 (2001) en € 10.564 (2002). Bij uitspraken op bezwaar zijn voorts de bij beschikking opgelegde boetes verminderd tot op respectievelijk € 189 (2001), nihil (2002) en € 1.326 (2003). De beschikkingen heffingsrente zijn door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar nader vastgesteld op respectievelijk fl. 1.445 (€ 655) (2000), € 708 (2001), € 511 (2002) en € 660 (2003).

1.6 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraken van 24 augustus 2010 voor het jaar 2000 ongegrond verklaard en voor de jaren 2001 en 2002 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bestreden navorderingsaanslagen verminderd tot respectievelijk € 9.164 (2001) en € 9.905 (2002) en de bestreden boetebeschikking verminderd tot op € 150 (2001), alsmede voor het jaar 2003 het beroep voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de boetebeschikking verminderd tot op € 480.

1.7 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur.

1.10 Partijen hebben een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is geboren op 14 januari 1941. Onder de naam "C" houdt belanghebbende zich bezig met de kwekerij, alsmede de aan- en verkoop van bamboeplanten en bijkomende artikelen. Belanghebbende maakt daarbij gebruik van een verkoopruimte annex modeltuin. Belanghebbende maakt voor zijn activiteiten tevens gebruik van een tot zijn privé-vermogen behorende auto.

2.2 Belanghebbende lijdt aan een ziekte en genoot uit dien hoofde in de onderwerpelijke jaren een uitkering wegens (volledige) arbeidsongeschiktheid.

2.3 De Inspecteur heeft in de maanden september tot en met november 2005 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2000 tot en met 2003.

2.4 In het door de Inspecteur opgemaakte eindrapport van het onder 2.3 bedoelde boekenonderzoek wordt ter zake van de zelfstandigenaftrek onder meer het volgende opgemerkt:

"5.3. Zelfstandigenaftrek.

De belastingplichtige komt niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek, omdat hij niet voldoet aan het urencriterium.

Eén en ander is gebaseerd op:

- De openingstijden, deze luiden als volgt:

Zaterdag : 09.00 - 17.00

Zondag/maandag : gesloten

Dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag: alleen op afspraak

Volledig gesloten van 1 december tot 1 maart

- De werkzaamheden van belastingplichtige bestaan uit:

- Bijhouden van de showtuinen;

(het betreft hier een privétuin; er is weliswaar sprake van een zijdelings verband met de onderneming echter hoofdzakelijk normale privé-tijdsbesteding)

- Snoeien, vegen, grasmaaien, netjes- en schoon houden;

(ook dit betreft de privé-tuin; ook hier wellicht een zijdelings verband met de onderneming aan te nemen, maar ook hier is mijns inziens hoofdzakelijk sprake van een normale privé-tijdsbesteding)

- Klanten op afspraak op dinsdag t/m vrijdag

- Tuintontwerp tekeningen

Er worden geen tuinen aangelegd.

Overige werkzaamheden worden niet door belastingplichtige verricht.

Bij de aanslagregeling van de aangifte inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2001 is bij brief van 25 september 2002 door de inspecteur informatie gevraagd betreffende4 de gevraagde zelfstandigenaftrek, met name de door belastingplichtige in de onderneming verrichte werkzaamheden en de tijd daaraan besteed.

Bij brief van 8 oktober 2002 geeft de adviseur uitleg over het aantal uren.

Hij deelt mede dat belastingplichtige doorgaans 5 dagen per week werkzaam is met de kweek, de in- en verkoop van zijn bamboeproducten.

Uit mijn onderzoek blijkt het volgende:

- belastingplichtiger houdt zich niet bezig met het kweken van bamboeplanten, doch koop deze in;

- C is van 1 december tot 1 maart volledig gesloten;

- C is van 1 maart t/m 30 november alleen pop zaterdag geopend van 09.00 tot 17.00 uur, op zondag en maandag doorgaans gesloten, en op dinsdag t/m vrijdag slechts op afspraak;

Ik trek uit bovenstaande de conclusie dat in de brief van 8 oktober 2002 geen correcte voorstelling van zaken is gegeven."

2.5 Belanghebbende heeft eerst vanaf 2006 overzichten gemaakt van de door hem vanaf dat jaar aan zijn onderneming bestede uren.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is nog slechts in geschil of belanghebbende in de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. De opgelegde boetes zijn, na vermindering door de Rechtbank, in hoger beroep niet meer in geschil. Tegen de beschikkingen heffingsrente zijn door belanghebbende geen afzonderlijk grieven ingebracht.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – geformuleerde vraag bevestigend, en concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur voor zover gedaan met betrekking tot de bestreden navorderingsaanslagen, vermindering van de bestreden navorderingsaanslagen tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 33.601 (€ 15.247) (2000) en navorderingsaanslagen berekend naar belastbare inkomens uit werk en woning van € 25.216 (2001), € 27.707 (2002) en € 19.802 (2003).

3.3 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – geformuleerde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 44m, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepaalde (tekst 2000): “Ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, wordt een zelfstandigenaftrek toegepast indien: a. gedurende het kalenderjaar de tijd die in totaal wordt besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 22, grotendeels, doch voor ten minste 1225 uren, in beslag wordt genomen door het drijven van die onderneming; of b. gedurende het kalenderjaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming en in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren niet voor eigen rekening feitelijk een onderneming is gedreven.

4.2 Vanaf 1 januari 2001 geldt het bepaalde in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB ’01): “De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.” Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB ’01 luidt: “In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder urencriterium: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.” Deze bepaling is in de wettekst geldend in de jaren 2001, 2002 en 2003 eender.

4.3 Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard dat het tussen hen gerezen geschil, in hoger beroep nog slechts bestaat over het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderwerpelijke jaren al dan niet jaarlijks ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, rust op belanghebbende, naar vaste jurisprudentie, de last aannemelijk te maken dat zulks het geval is. Belanghebbende is daarin, naar het oordeel van het Hof, niet geslaagd. Terecht heeft de Rechtbank dienaangaande geoordeeld, waarbij voor ‘eiser‘ en ‘verweerder’ respectievelijk ‘belanghebbende’ en ‘de Inspecteur’ moet worden gelezen:

“3.6 Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiser - nu hij zelfstandigenaftrek wenst - de last aannemelijk te maken dat hij aan het voor hem geldende urencriterium heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Eiser heeft niet eerder dan in 2006 overzichten gemaakt van het door hem in 2006 en latere jaren aan zijn activiteiten bestede uren. Aan overzicht die betrekking hebben op (veel) latere jaren, die bovendien erg globaal van opzet zijn en bovendien niet worden gestaafd of ondersteund met behulp van objectieve feiten of gegevens (zoals bijvoorbeeld afspraken en facturen), kan naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende bewijskracht worden ontleend om aannemelijk te achten dat eiser in het onderhavige jaar voldeed aan het urencriterium. (…)“.

Het Hof verenigt zich met de hiervoor aangehaalde oordelen van de Rechtbank en met de daartoe gebezigde gronden. Het Hof maakt deze tot de zijne.

4.4 In hoger beroep is namens belanghebbende nog aangevoerd dat de Inspecteur de urenspecificatie voor het jaar 2007 wel heeft geaccepteerd. Die omstandigheid kan evenwel, nog daargelaten de omstandigheid dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat in de beoordeling over het jaar 2007 tevens de fors verbeterde omzetcijfers over dat jaar zijn betrokken, aan het vorenoverwogene niet afdoen, reeds niet omdat die urenspecificatie geen betrekking heeft op de onderwerpelijke jaren, en belanghebbende voorts met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige jaren qua tijdsbesteding van belanghebbende aan zijn onderneming identiek waren aan het jaar 2007.

slotsom

4.5 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 26 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 april 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.