Home

Gerechtshof Leeuwarden, 25-01-2011, BQ2885, BK 50/10 Bouwvergunning

Gerechtshof Leeuwarden, 25-01-2011, BQ2885, BK 50/10 Bouwvergunning

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
25 januari 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2885
Zaaknummer
BK 50/10 Bouwvergunning

Inhoudsindicatie

In geschil is of het besluit dan wel de factuur aangemerkt moet worden als de kennisgeving als bedoeld in artikel 6 van de Verordening.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 50/10

uitspraakdatum: 25 januari 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z, belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 08/2772 van de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) van 8 maart 2010, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Grootegast, de heffingsambtenaar

1. Het ontstaan en loop van het geding

1.1 Bij besluit van 5 september 2008 (hierna: het besluit), verzonden op 9 september 2008, hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Grootegast (hierna: B en W) aan belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag ontvangen op 25 april 2008 voor een bouwvergunning voor het bouwen van een woning aan de a-straat 21 te Z leges ten bedrage van € 4.500 in rekening gebracht.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 6 november 2008 en verzonden 7 november 2008, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 vermelde uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 8 maart 2010, verzonden op 9 maart 2010, het beroep ongegrond verklaard.

1.4 Tegen de onder 1.3 vermelde uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift, bij het Hof ingekomen op 30 maart 2010. Bij brief (met bijlagen), ingekomen op 17 mei 2010, heeft belanghebbende zijn hoger beroep aangevuld. De heffingsambtenaar heeft op 21 mei 2010 een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.5 Ter zitting van 4 november 2010 heeft het Hof het hoger beroep behandeld. Daarbij is verschenen A als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar mr. B en C. De gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij hebben zij ieder bij hun pleitnota een aantal bijlagen overgelegd.

1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende heeft B en W verzocht om verlening van een bouwvergunning voor het bouwen van een woning aan de a-straat 21 te Z. Op 5 september 2008 hebben B en W deze bouwvergunning verleend. Op de tweede en derde bladzijde van de bouwvergunning hebben B en W na hun ondertekening een specificatie van het legesbedrag opgenomen (met daarbij de mededeling dat op basis van de legesverordening voor dit bedrag binnenkort een factuur wordt toegezonden) en voorts een aantal voorschriften behorende bij de bouwvergunning en daaronder een rechtsmiddelverwijzing.

2.2 Met dagtekening 9 september 2008 heeft de heffingsambtenaar terzake van de verschuldigde leges een factuur met nummer 000000000000000 (hierna: de factuur) aan belanghebbende gezonden.

2.3 In zijn brief van 9 oktober 2008 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de heffing van leges.

2.4 De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

2.5 Artikel 6 van de Legesverordening 2002 van de gemeente Dantumadeel (hierna: de Verordening) luidt als volgt:

“Artikel 6 Wijze van heffing

De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. (…)”

3. Het geschil in hoger beroep

3.1 In geschil is of het besluit dan wel de factuur aangemerkt moet worden als de kennisgeving als bedoeld in artikel 6 van de Verordening.

3.2 Belanghebbende voert aan dat het besluit aangemerkt moet worden als een kennisgeving en daarmee een appellabel besluit is. Niet de heffingsambtenaar, maar B en W hadden in zijn ogen op het bezwaar moeten beslissen en de kennisgeving daarbij moeten vernietigen, omdat deze door een onbevoegd orgaan was gedaan (te weten B en W in plaats van de heffingsambtenaar). Volgens de heffingsambtenaar moet het besluit worden gezien als een vooraankondiging van de kennisgeving en is leges geheven door middel van de kennisgeving in de vorm van de latere factuur. De heffingsambtenaar stelt terecht en juist op het bezwaar te hebben beslist.

3.3 Belanghebbende brengt voorts nog naar voren dat de factuur niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van 1:3 Awb. Voor zover de factuur toch een kennisgeving in de zin van artikel 6 van de Verordening is, is sprake van een nagevorderd bedrag waaraan een voor navordering vereist nieuwe feit ontbreekt.

3.4 Subsidiair is in geschil of B en W het bezwaarschrift hebben doorgezonden aan de heffingsambtenaar. Belanghebbende stelt dat niet gesteld of gebleken is dat het bezwaarschrift op de voet van artikel 6:15 Awb aan de heffingsambtenaar is doorgezonden. Volgens de heffingsambtenaar is het bezwaarschrift wel op grond van artikel 6:15 Awb aan de heffingsambtenaar doorgezonden.

3.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.

3.6 Belanghebbende verzoekt primair, naar het Hof begrijpt, om vernietiging van de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar en vernietiging van de kennisgeving omdat deze door een onbevoegd orgaan is vastgesteld. Subsidiair verzoekt hij, naar het Hof begrijpt, om vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en verwijzing van de behandeling van het bezwaarschrift naar B en W.

3.7 De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. De overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep

4.1 De artikelen 233 en 233a van de Gemeentewet staan het toe dat gemeentelijke belastingen op andere wijze worden geheven dan bij wege van aanslag dan wel bij wege van voldoening op aangifte. Indien de gemeentelijke belastingen op andere wijze worden geheven, bepaalt de belastingverordening op welke wijze deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. Bij het opstellen van de Verordening is daaraan uitvoering gegeven, door in artikel 6 te bepalen dat leges worden geheven door middel van een mondeling dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.

4.2 Bij het besluit van B en W is belanghebbende middels een gedagtekend schriftelijk stuk in kennis gesteld dat van hem leges zullen worden geheven. Het Hof merkt daarom het besluit aan als de kennisgeving als bedoeld in artikel 6 van de Verordening. Het feit dat de vermelding van het bedrag aan leges na de handtekening is opgenomen en dat het slechts de bedoeling van B en W is geweest belanghebbende over de heffing van leges te informeren, doen hier niet aan af. Artikel 6 van de Verordening stelt immers slechts beperkte eisen aan de kennisgeving en belanghebbende hoefde niet te twijfelen dat het besluit als kennisgeving was bedoeld. Deze indruk zal bij belanghebbende zijn versterkt door de rechtsmiddelverwijzing die onder de vermelding van het bedrag aan leges is opgenomen.

4.3 Vaststaat dat B en W de kennisgeving hebben gedaan, terwijl de heffingsambtenaar hiertoe op grond van artikel 231, lid 2, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet bevoegd was.

4.4 De heffingsambtenaar heeft korte tijd na de kennisgeving de factuur aan belanghebbende gestuurd, waarin hij het bedrag aan leges heeft bevestigd en belanghebbende een betalingswijze heeft aangeboden. Dit laatste was al aangekondigd in de kennisgeving, zodat het voor belanghebbende duidelijk was dat hij niet twee maal leges verschuldigd was. Belanghebbende heeft ook volstaan met het indienen van één bezwaarschrift tegen de heffing van leges.

4.5 Het Hof is van oordeel dat de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de kennisgeving geen aanleiding geeft de kennisgeving te vernietigen, ondanks het feit dat deze door B en W is gedaan. Door de toezending van de factuur heeft de heffingsambtenaar het aan de kennisgeving klevende gebrek geheeld (vergelijk Hoge Raad, 24 december 2010, 10/00154, LJN BO0396). Aan een vernietiging van de kennisgeving, omdat deze door een onbevoegd orgaan is genomen, komt het hof daarom niet toe.

4.6 Het bezwaarschrift is terecht door de heffingsambtenaar in behandeling genomen, omdat hij het besluit tot heffing van leges zoals vervat in de kennisgeving door de toezending van de factuur aan belanghebbende tot het zijne heeft gemaakt.

4.7 Gelet op voornoemde duiding van het besluit en de factuur, komt het Hof aan de behandeling van de andere grieven van belanghebbende die strekken tot vernietiging van de kennisgeving, niet toe.

4.8 Belanghebbende klaagt voorts dat gesteld noch gebleken is, dat het bezwaarschrift op grond van artikel 6:15 van de Awb door B en W aan de heffingsambtenaar is doorgestuurd. Feitelijk staat vast dat de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan, zodat het ingediende bezwaarschrift hem rechtstreeks moet hebben bereikt dan wel, zoals de heffingsambtenaar stelt en belanghebbende bestrijdt, middels doorzending door B en W. Het Hof begrijpt belanghebbendes grief aldus, dat hij meent dat zijn bezwaarschrift door B en W moet worden behandeld, omdat B en W de kennisgeving hebben vastgesteld. Zoals hiervoor onder 4.5 e.v. is overwogen, is het Hof van oordeel dat met de factuur de heffingsambtenaar het initiële besluit van B en W tot het zijne heeft gemaakt. Daarom heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof terecht het tegen dit besluit gerichte bezwaar in behandeling genomen.

4.9 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank (met verbetering van gronden, zoals hiervoor vermeld) dient te worden bevestigd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.C. van Leijenhorst in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier. De beslissing is op 25 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.