Home

Gerechtshof Leeuwarden, 01-03-2011, BQ2906, BK 10/00148 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 01-03-2011, BQ2906, BK 10/00148 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
1 maart 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2906
Zaaknummer
BK 10/00148 WOZ

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is uitsluitend in geding het door belanghebbende gedane verzoek om informatie en de daaraan door hem gekoppelde dwangsom op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom).

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 10/00148 en 10/00149

Uitspraakdatum: 1 maart 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken AWB 08/2886 en AWB 10/859 van de rechtbank Groningen van 20 mei 2010 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking de waarde van de onroerende zaken gelegen aan de a-straat 23 en b-straat 52-A te Z (hierna: de onroerende zaken) vastgesteld voor het kalenderjaar 2008 op respectievelijk € 133.000 en € 150.000. De beschikkingen gelden voor het kalenderjaar 2008 en de waardepeildatum is 1 januari 2007.

1.2 Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen bezwaar aangetekend. De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de waarden verlaagd tot respectievelijk € 120.000 en € 130.000.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraken het beroep ongegrond verklaard ten aanzien van de onroerende zaak aan de b-straat 52-A te Z. Het beroep ten aanzien van de onroerende zaak aan de a-straat 23 te Z heeft de Rechtbank gegrond verklaard. De waarde van die onroerende zaak is verminderd tot een waarde van € 117.000 en daarnaast is de gemeente Groningen veroordeeld aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4 Tegen deze uitspraken is door belanghebbende hoger beroep aangetekend.

1.5 De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6 Van belanghebbende is op 7 januari 2011 bij de griffie van het Hof nog een brief van 5 januari 2011 binnengekomen.

1.7 De eerste meervoudige kamer van het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 januari 2011. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, A en B.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken aan de a-straat 23 en b-straat 52-A te Z.

2.2 Nadat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar de waarde van de onroerende zaken heeft verlaagd heeft belanghebbende schriftelijk verzocht aan te geven op grond waarvan de waarde van de onroerende zaken in de bezwaarfase is verlaagd. Belanghebbende schrijft hierover in zijn brief aan het Hof d.d. 18 oktober 2010 dat hij op 19 oktober 2009 de gemeente Groningen het volgende heeft verzocht:

“Bij deze vraag ik de gemeente om de onderbouwing van de waardevermindering van de woning aan de a-straat 23 met een bedrag van 13.000, met name van de waardevermindering vanwege het ontbreken van de schoorsteen.

Aangezien de gemeente op eerdere verzoeken niet afdoende heeft gereageerd, zie ik mij gedwongen om de gemeente overeenkomstig de “Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen”, na afloop van de redelijke termijn, hierbij voor alsdan in gebreke te stellen en een dwangsom op te leggen wanneer de gevraagde informatie niet binnen twee weken wordt ontvangen.

In gebreke stellen

Op 27-10-2009 is de gemeente in gebreke gesteld.”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 In hoger beroep is uitsluitend in geding het door belanghebbende gedane verzoek om informatie en de daaraan door hem gekoppelde dwangsom op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom).

3.2. Belanghebbende stelt dat het door hem gedane verzoek aan de heffingsambtenaar om aan hem informatie te verschaffen een verzoek is als bedoeld in de Wet openbaarheid bestuur (hierna: de Wob). Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar dit verzoek ten onrechte heeft geweigerd. Hij verbindt hieraan de conclusie dat de heffingsambtenaar aan hem een dwangsom verschuldigd is op grond van de Wet dwangsom.

3.3 De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat belanghebbende zijn verzoek om informatie niet op de juiste wijze kenbaar heeft gemaakt.

3.4. Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 Belanghebbende heeft in hoger beroep geen grieven aangedragen tegen de waarde van de onroerende zaken. Mitsdien staan deze waarden vast en zal het Hof het beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ongegrond verklaren

4.2 Het hoger beroep betreft voorts het door belanghebbende gedane verzoek om informatie, door belanghebbende aangemerkt als een verzoek ingevolge de Wob en het daaraan door hem gekoppelde verzoek om toepassing van de Wet dwangsom.

4.3 Belanghebbende voert aan dat de Rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op het ter zake door hem gedane verzoek om informatie als hiervoor onder 2.1 bedoeld

4.4 Het Hof overweegt ten aanzien van deze grief dat het niet voldoen aan een dergelijk verzoek niet een ingevolge de belastingwet genomen besluit is. Dit betekent dat de belastingrechter niet bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.

4.5 In eerste aanleg is door de Rechtbank slechts geoordeeld over de waardevaststelling van de onroerende zaken in het kader van de wet WOZ, zonder dat de algemene bestuursrechter van de Rechtbank, zo nodig op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is verzocht belanghebbendes grief ten aanzien van het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek ingevolge de Wob, in behandeling te nemen.

4.6 Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof zich onbevoegd verklaren en de zaak voor wat betreft belanghebbendes grief ten aanzien van het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek ingevolge de Wob op de voet van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan de algemene bestuursrechter van de Rechtbank.

slotsom

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ongegrond verklaard moet worden en dat het Hof zich onbevoegd moet verklaren voor zover het beroep zich richt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek ingevolge de Wob.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof ziet in de omstandigheden wel aanleiding te bepalen dat het griffierecht in hoger beroep aan belanghebbende dient te worden vergoed.

6. De beslissing

Het Hof:

? bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;

? verklaart zich onbevoegd voor het overige en

? gelast dat de gemeente Groningen aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 111 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.F.C. Spek, raadsheer en voorzitter, en mr. P. van der Wal en mr. F.J.W. Drion, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong.

Deze beslissing is op 1 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (R.F.C. Spek)

Op is een afschrift van deze uitspraak aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.