Home

Gerechtshof Leeuwarden, 29-03-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1305 BQ2922, BK 10/00189 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 29-03-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1305 BQ2922, BK 10/00189 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
29 maart 2011
Datum publicatie
28 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2922
Zaaknummer
BK 10/00189 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en de Inspecteur terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00189

uitspraakdatum: 29 maart 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 juli 2010, nummer AWB 07/488, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.440. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag vastgesteld van € 91.

1.2 Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen zowel de navorderingsaanslag als de heffingsrentebeschikking bij uitspraak van 1 juli 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur, bijgestaan door C.

1.6 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.11 staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur” en de nummering van de alinea’s heeft aangepast).

2.1 “Belanghebbende, geboren op 4 september 1974, woont ongehuwd samen met D, geboren 24 augustus 1979, op het adres van a-straat 60 te Z.

2.2 Belanghebbende heeft een volledige dienstbetrekking bij E v.o.f.. In 2002 heeft belanghebbende uit hoofde van deze dienstbetrekking een bedrag aan loon genoten van € 31.945.

2.3 Belanghebbende heeft zich per 1 september 1996 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De bedrijfsomschrijving bij de Kamer van Koophandel luidt met ingang van 6 november 2001 als volgt: “Bezorging van kranten bij verspreidingspunten, in- en verkoop van automaterialen, het hangen van vangnetten en het plaatsen van randbeveiliging in de bouw.”

2.4 Belanghebbende heeft in 2002 naast zijn dienstbetrekking werkzaamheden verricht voor opdrachtgever F B.V. te L. Belanghebbendes activiteiten voor F B.V. bestaan uit het vervoer van dagbladen, met name in de nachtelijke uren, naar diverse verspreidingspunten. Belanghebbende is voor deze activiteiten door de Inspecteur als ondernemer voor de omzetbelasting aangemerkt. Zijn inkomsten van F B.V. bedragen in 2002 € 26.226.

2.5 Belanghebbende heeft op 11 maart 2005 aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2002. Volgens deze aangifte bedraagt de winst uit onderneming € 821 en loon uit dienstbetrekking € 31.945. Het saldo van de inkomsten uit eigen woning is € 8.353 negatief, waardoor het belastbaar inkomen uit werk en woning uitkomt op € 24.413.

2.6 Door de Inspecteur is op 3 oktober 2005 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. De controlerend ambtenaar heeft in zijn controlerapport van 15 februari 2006 verslag van zijn bevindingen gedaan.

2.7 De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn brief van 15 november 2005 meegedeeld dat hij de aanslag IB/PVV 2002 in verband met het verstrijken van de aanslagtermijn ter behoud van rechten zal vaststellen. Hij is daarbij als volgt van de ingediende aangifte afgeweken:

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 24.413

Meer omzet F B.V. € 1.893

Geen zelfstandigenaftrek € 6.358 +

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 32.664

2.8 De aanslag IB/PVV 2002 is met dagtekening 30 november 2005 vastgesteld naar het bij 2.7 vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning.

2.9 In het bij 2.6 vermelde rapport heeft de controlerend ambtenaar het belastbare inkomen over 2002 als volgt berekend:

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens de aangifte € 24.413

Correctie afschrijving Mercedes € 1.625

Correctie afschrijving vangnetten € 1.362

Correctie huisvestingskosten € 682

Geen zelfstandigenaftrek € 6.358 +

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 34.440

2.10 De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 25 april 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 opgelegd naar het bij 2.9 vermelde belastbaar inkomen uit werk en woning.

2.11 Belanghebbende heeft bij brief van 13 februari 2007 beroep aangetekend tegen de bij 2.10 vermelde navorderingsaanslag.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en de Inspecteur terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge de hoofdregel van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken tegen dat besluit. Tegen de beslissing op het bezwaar kan vervolgens beroep worden ingesteld.

4.2 Het is het Hof niet gebleken dat belanghebbende vóór zijn brief van 13 februari 2007 schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de navorderingsaanslag of de heffingsrentebeschikking, noch dat gevolg is gegeven aan het bepaalde in artikel 7:1a van de Awb. Belanghebbende stelt onder verwijzing naar handgeschreven aantekeningen op de navorderingsaanslag, dat hij in een telefoongesprek met de Inspecteur kenbaar heeft gemaakt niet met de navorderingsaanslag in te stemmen en dat de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2002 tevens ziet op de onderhavige navorderingsaanslag. Reeds omdat het maken van bezwaar ingevolge artikel 6:4 van de Awb slechts langs schriftelijke weg kan geschieden, gaat het Hof aan deze stelling voorbij.

4.3 De Rechtbank heeft de brief van 13 februari 2007 als bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslag en de heffingsrente aangemerkt. Op deze bezwaarschriften waren ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog geen uitspraken op bezwaar gedaan. De Rechtbank heeft daarom naar het oordeel van het Hof terecht het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.C. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 29 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.