Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-05-2011, BQ4370, BK 09/169 WOZ

Gerechtshof Leeuwarden, 10-05-2011, BQ4370, BK 09/169 WOZ

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 mei 2011
Datum publicatie
13 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ4370
Zaaknummer
BK 09/169 WOZ

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2007 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector Belasting

Kenmerk: 09/169

Uitspraakdatum: 10 mei 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z,

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met het kenmerk nummer AWB 09/259 van de Rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2009 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Ingevolge artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar bij beschikking de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-laan 21 te L (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld op € 200.000. De beschikking geldt voor het kalenderjaar 2008 en de waardepeildatum is 1 januari 2007. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2008 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 214,40.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar aangetekend. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid vernietigd. De Rechtbank heeft de WOZ-beschikking (en daarmee de aanslag OZB) gehandhaafd en heeft voorts de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 689,67 veroordeeld en de heffingsambtenaar gelast het betaalde griffierecht van € 39 te vergoeden.

1.4 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep aangetekend. Belanghebbende heeft dit hoger beroep aangevuld bij brief ingekomen op 9 februari 2010 (met bijlagen). De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.5 Het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 februari 2011. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde mr. A en ter bijstand B, makelaar O.G.. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. C, juridisch beleidsmedewerker bij de gemeente Heerenveen, en D, WOZ-taxateur bij E BV. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan het Hof en de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de gedingstukken. Tevens heeft belanghebbende zonder bezwaar van de heffingsambtenaar een opstelling van proceskosten overgelegd.

2. Feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een vrijstaande woning uit het jaar 1956 met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 310 m3 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 369 m2.

2.2 In beroep voor de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport, met datum 18 maart 2009, laten opmaken door F, gediplomeerd WOZ-taxateur (hierna: het taxatierapport). Daarin is aan de hand van een vergelijking met vijf referentieobjecten, die alle vrijstaand zijn en in Heerenveen zijn gelegen, geconcludeerd tot een waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2007 van € 200.000.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1 In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2007 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende bepleit een waarde van € 184.500. Belanghebbende voert aan dat aan de in zijn opdracht door B opgemaakte taxatie van 12 januari 2009 meer waarde moet worden toegekend dan aan het taxatierapport. Voorts brengt belanghebbende naar voren dat hij recht heeft op een nadere vergoeding van proceskosten bij de Rechtbank van € 1.091,72.

3.3 De heffingsambtenaar stelt dat de waarde voor de Wet WOZ per waardepeildatum 1 januari 2007 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar is tevens van opvatting dat de Rechtbank een te hoge proceskostenveroordeling heeft uitgesproken. De heffingsambtenaar heeft ter zitting meegedeeld niet bedoeld te hebben ter zake daarvan incidenteel hoger beroep in te stellen.

3.4 Voor een meer uitvoerige motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4. Overwegingen omtrent het geschil

4.1 De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangevoerd dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in bezwaar. Het Hof is hieromtrent van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden (zie 3.1 tot en met 3.3 van haar uitspraak) heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in bezwaar.

4.2 Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid en artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 2007 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.

4.3 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

4.4 Bij betwisting van de vastgestelde waarde rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 2007 - met inachtneming van de Wet WOZ - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde het taxatierapport overgelegd. In het taxatierapport is de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2007 getaxeerd op € 200.000. In het taxatierapport worden vijf referentieobjecten vermeld. De referentieobjecten zijn alle vrijstaand en, evenals de onroerende zaak, gelegen in L. De transactiesommen zijn gerealiseerd in de periode van 25 april 2006 tot en met 30 maart 2007 en lopen uiteen van € 190.000 tot

€ 227.500. Naar het oordeel van het Hof vormen de verkoopprijzen van de referentieobjecten een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de waardepeildatum waarop de onroerende zaak kan worden aangeboden. Op hetgeen hiervoor onder 4.4 is overwogen baseert het Hof zijn oordeel dat de heffingsambtenaar is geslaagd in de op hem rustende bewijslast.

4.5 Tegen het taxatierapport voert belanghebbende aan dat omgevingskenmerken en onderhoudskenmerken ontbreken. Het Hof merkt hieromtrent op dat in het taxatierapport ten aanzien van de onroerende zaak aan de ligging de kwalificatie ‘voldoende’ wordt toegekend en aan de onderhoudstoestand de kwalificatie ‘matig’. Belanghebbende heeft met hetgeen hij ten aanzien van ligging en onderhoud heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat deze kwalificaties onjuist zijn.

4.6 Gelet op het onder 2.2 vermelde dat alle vijf in het taxatierapport vermelde referentieobjecten vrijstaand zijn en in L liggen, is de stelling van belanghebbende dat de gemeente gebruik maakt van referentieobjecten uit M en N en voorts van half-vrijstaande referentieobjecten, niet juist.

4.7 Belanghebbende voert aan dat aan het in zijn opdracht door B opgemaakte taxatie van 12 januari 2009 meer waarde moet worden toegekend dan aan het taxatierapport. Het Hof is van oordeel dat het taxatierapport een beter inzicht geeft in de onderlinge verschillen in inhoud, kwaliteit, onderhoud en dergelijke tussen de onroerende zaak en de referentieobjecten en de gevolgen daarvan voor de waarde dan het rapport van B. Dit laatste rapport kan dan ook niet afdoen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak.

4.8 Belanghebbende brengt nog naar voren dat de woning gelegen aan de a-laan 29 in juni 2008 is verkocht voor € 167.000 k.k. Gelet op de omstandigheid dat in het taxatierapport transacties zijn vermeld welke aanzienlijk dichterbij de waardepeildatum zijn gelegen dan deze transactie, legt deze verkoop in juni 2008 onvoldoende gewicht in de schaal.

4.9 Hetgeen belanghebbende overigens ten aanzien van de waarde naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat deze niet te hoog is vastgesteld.

5. Proceskosten

5.1 Belanghebbende wil alsnog een extra proceskostenvergoeding voor de procedure bij de Rechtbank van € 1.413,72 (nota’s mr. Stordiau) minus € 322 (de door de Rechtbank toegekende forfaitaire proceskostenveroordeling voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand). Het Hof acht geen termen aanwezig om af te wijken van de forfaitaire regeling van het door de Rechtbank toegepaste Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.2 De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte de door mr. Stordiau aan belanghebbende geboden rechtshulp heeft aangemerkt als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en voorts ten onrechte een proceskostenveroordeling ten aanzien van taxatiekosten van B heeft uitgesproken. Het Hof kan de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling evenwel niet verminderen, nu de heffingsambtenaar geen incidenteel hoger beroep tegen dit oordeel heeft ingesteld.

5.3 In zijn brief van 4 juni 2008 heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Aangezien het beroep door de Rechtbank gegrond is verklaard, komt belanghebbende in beginsel voor vergoeding van deze kosten in aanmerking. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er reeds in de bezwaarfase kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn gemaakt, zodat een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten van de bezwaarfase niet aan de orde kan komen. De Rechtbank heeft derhalve terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend aan belanghebbende.

5.4 Gezien het voorgaande acht het Hof ten aanzien van de procedure bij het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en zal het Hof het oordeel van de Rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding bevestigen.

Slotsom

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep ongegrond en zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus vastgesteld op 10 mei 2011 door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong - Braaksma.

Deze beslissing is op 10 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (J. Huiskes)

Op 11 mei 2011 is een afschrift van deze uitspraak aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.