Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2011, BQ6086, BK 10/00240 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2011, BQ6086, BK 10/00240 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 mei 2011
- Datum publicatie
- 26 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6086
- Zaaknummer
- BK 10/00240 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is primair of belanghebbende in het jaar 2005 recht heeft op zelfstandigenaftrek (€ 8.386) en de startersaftrek (€ 1.969), en meer in het bijzonder of belanghebbende met zijn activiteiten voldoet aan het urencriterium. Subsidiair is aan de orde of een proceskostenvergoeding kan worden toegekend ter zake van de door de vader van belanghebbende verleende rechtsbijstand, nu nog geen nota is verzonden en het verschuldigde bedrag evenmin is betaald.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00240
uitspraakdatum: 24 mei 2011
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 oktober 2010, nummer AWB 09/00665, in het geding tussen
X te Z (hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 3.102.
1.2 Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en, naar het Hof begrijpt, tevens tegen de verliesbeschikking. Belanghebbende heeft op 12 februari 2009 de Inspecteur telefonisch meegedeeld af te zien van de mogelijkheid om te worden gehoord. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de verliesbeschikking gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 oktober 2010 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 13.457.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarna in een afzonderlijk geschrift incidenteel beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn vader A, alsmede mr. B, namens de Inspecteur.
1.7 De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende is vanaf 15 mei 2004 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam C. Hij drijft een onderneming die de zogeheten “Beauty Cheque” uitgeeft. Een Beauty Cheque is een cadeaubon die kan worden besteed bij een van de 80-90 bij belanghebbende aangesloten schoonheidssalons.
2.2 In 2004 is het netwerk van schoonheidssalons opgezet. Op 31 januari 2005 was sprake van 75 aangesloten salons. Op de website van de onderneming per 1 december 2008 staan de adressen van 88 schoonheidssalons vermeld.
2.3 Belanghebbende had voor ogen dat de verkoop van de Beauty Cheque zou plaatsvinden via de aangesloten schoonheidssalons, via winkelketens of via promotieacties. De wederverkopers kunnen de Beauty Cheque met een korting van 4% inkopen bij belanghebbende. Indien een cheque bij belanghebbende wordt ingeleverd door de salon die de cheque heeft ingenomen en die de prestatie heeft geleverd, betaalt belanghebbende de uitvoerende salon de chequeprijs minus een vergoeding voor belanghebbende.
2.4 Belanghebbende heeft in 2005 voor een bedrag van € 2.268 aan Beauty Cheques verkocht (in 2004 € 1.537 en in 2006 € 3.955) en heeft in dat jaar voor een bedrag van € 5.370 ondernemingskosten gemaakt. De hoogte van de uitbetaling van ingeleverde Beauty Cheques bedroeg in 2005 € 619. Belanghebbende heeft in de jaren 2004 en 2005 geen neveninkomsten aangegeven. Eind 2006 heeft hij een dienstbetrekking aanvaard bij een verzekeringsmaatschappij. De onderneming is daarnaast blijven bestaan.
2.5 Belanghebbende heeft op 12 februari 2007 voor het jaar 2005 aangifte IB/PVV gedaan naar een inkomen uit werk en woning van negatief € 13.457. In afwijking van de aangifte heeft de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV de door belanghebbende geclaimde zelfstandigenaftrek en startersaftrek buiten aanmerking gelaten.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is primair of belanghebbende in het jaar 2005 recht heeft op zelfstandigenaftrek (€ 8.386) en de startersaftrek (€ 1.969), en meer in het bijzonder of belanghebbende met zijn activiteiten voldoet aan het urencriterium. Subsidiair is aan de orde of een proceskostenvergoeding kan worden toegekend ter zake van de door de vader van belanghebbende verleende rechtsbijstand, nu nog geen nota is verzonden en het verschuldigde bedrag evenmin is betaald.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de primaire vraag en subsidiaire vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en verzoekt - in incidenteel hoger beroep - indien het gelijk in hoger beroep aan zijn zijde mocht zijn, alsnog om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.
3.5 De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de uitspraak op bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil
Zelfstandigenaftrek/startersaftrek
4.1 De Rechtbank heeft voldoende aannemelijk geacht dat belanghebbende in 2005 tenminste 1225 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Aan dat oordeel heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat zij aannemelijk acht dat belanghebbende ook na 2004 regelmatig bezig bleef met:
- het benaderen van potentiële cliënten,
- het onderhouden van bestaande relaties en van het uitgebreide netwerk van schoonheidssalons,
- contacten en correspondentie met D en E
- het uitgebreide accountplan en de presentatie die hij daarvan heeft gemaakt.
4.2 Het Hof acht eveneens aannemelijk dat belanghebbende na 2004 een aantal activiteiten heeft voortgezet, maar komt, op grond van de gedingstukken en hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd, tot een ander oordeel. Daarbij acht het Hof het navolgende van betekenis: i) gedurende het jaar 2005 heeft belanghebbende op geen enkele wijze aantekening gehouden van het aantal aan de onderneming bestede uren, ii) het urenoverzicht berust vooral op veronderstellingen en grove schattingen, iii) belanghebbende beschikt niet over een enigermate verfijnder systeem van urenverantwoording, iv) het op 14 december 2008 aan de Inspecteur toegezonden urenoverzicht is, na een verzoek daartoe van de Inspecteur, onvoldoende onderbouwd, de toegezonden administratieve bescheiden laten immers zonder nadere toelichting niet aanstonds een duidelijke conclusie toe omtrent het tijdsbeslag van de diverse activiteiten en v) de Inspecteur heeft in zijn verweerschrift bij de Rechtbank naar het oordeel van het Hof bij iedere door belanghebbende genoemde categorie voldoende en goed gemotiveerd, twijfel gezaaid met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende verstrekte getallen en daarmee met betrekking tot de verklaring van belanghebbende dat hij in 2005 alle beschikbare tijd heeft geïnvesteerd in de onderneming.
4.3 Het Hof acht, gelet op het vorenstaande, door belanghebbende op wie ter zake de bewijslast rust - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - niet aannemelijk gemaakt dat de in het overgelegde urenoverzicht genoemde activiteiten redelijkerwijs meer dan 1225 uren in beslag hebben genomen. Het gelijk is mitsdien aan de Inspecteur.
4.4 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
Incidenteel hoger beroep
4.5 Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep behoeft gelet op het vorenstaande geen behandeling. Het Hof voegt daar ten overvloede het volgende aan toe. Het door belanghebbende ingestelde incidenteel hoger beroep strekt slechts ertoe alsnog vergoeding te verkrijgen van de kosten gemaakt in de bezwaarfase. Nog daargelaten of belanghebbende wel ontvankelijk is in het incidenteel hoger beroep (vgl. HR 10 augustus 2001, nr. 35618, BNB 2001/377, LJN AB3119) zou dit beroep in ieder geval ongegrond zijn vanwege de omstandigheid dat belanghebbende niet al voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist om die vergoeding heeft verzocht (art. 8:75 lid 1, juncto art. 7:15, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht).
5. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond,
– bevestigt de uitspraak van de Inspecteur,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. E. Polak en mr. F.J.W. Drion, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 24 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) J. Lamens
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 mei 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.