Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2011, BQ6096, BK 10/00238 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 24-05-2011, BQ6096, BK 10/00238 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 mei 2011
- Datum publicatie
- 26 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6096
- Zaaknummer
- BK 10/00238 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is of de Rechtbank terecht de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten. Tevens is in geschil of de Rechtbank de Inspecteur heeft mogen gelasten het griffierecht te vergoeden.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00238
uitspraakdatum: 24 mei 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 oktober 2010, nummer AWB 09/967, in het geding tussen de Inspecteur en
de erfgenaam van X (hierna: belanghebbende)
1. Het ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan X is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomsten/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.960 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 976. De aanslag bedraagt na verrekeningen van voorheffingen en eerdere aanslag(en) nihil.
1.2 Op het bezwaarschrift van mr. A als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde) heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 De gemachtigde is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 644 en hem gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord B namens de Inspecteur, alsmede de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote.
1.7 De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. De gemachtigde heeft ter zitting een stuk overgelegd.
2. De vaststaande feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.6 staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof heeft deze feiten vernummerd als 2.1 tot en met 2.6. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbende 'eiser' noemt en de Inspecteur 'verweerder')
‘2.1 De heer X is geboren op .. maart 19.. en overleden op .. februari 20...
2.2 Het te betalen belastingbedrag van de onder het procesverloop vermelde aan de heer X opgelegde aanslag IB/PVV 2007 bedroeg nihil.
2.3 Ten gevolge van het door verweerder vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2007, is de huurtoeslag van de heer X voor het jaar 2007 gecorrigeerd tot nihil.
2.4 Bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2009 heeft verweerder eisers in het gelijk gesteld voor wat betreft de hoogte van de belastbare inkomens uit werk en woning en uit sparen en beleggen. Verweerder heeft evenwel het verzamelinkomen en de elementen van de aanslag niet bij beschikking herzien en het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5 Verweerder heeft met dagtekening 5 mei 2009 de elementen van de aanslag IB/PVV 2007 van wijlen de heer X aangepast en het verzamelinkomen 2007 vastgesteld op € 10.960, gelijk aan het belastbaar inkomen uit werk en woning.
2.6 Bij brief van 3 juni 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de onder 2.3 vermelde correctie herzien.’
In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast:
2.7 In zijn bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 heeft belanghebbende verzocht het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen te verminderen, omdat hij vrijgestelde beleggingen tot een bedrag van € 25.000 ten onrechte had vermeld als bezitting in zijn aangifte.
2.8 Belanghebbende heeft op 22 april 2009 een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank.
2.9 Bij brief van 18 juli 2010 is de gemachtigde uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep voor de Rechtbank. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2010. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde en namens de Inspecteur C. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tot de gedingstukken behoort en waarvan beide partijen een afschrift hebben ontvangen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of de Rechtbank terecht de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten. Tevens is in geschil of de Rechtbank de Inspecteur heeft mogen gelasten het griffierecht te vergoeden. Deze vragen beantwoordt de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend.
3.2 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat slechts bij verwijtbaar handelen van de Inspecteur de Rechtbank tot een proceskostenveroordeling of een lastopdracht van vergoeding van griffierecht kan komen wanneer zij het beroep niet-ontvankelijk verklaart. De Inspecteur stelt in dezen dat van verwijtbaar handelen van zijn zijde geen sprake is. Een nihilaanslag kan immers niet nog lager worden vastgesteld zodat het bezwaar door de Inspecteur terecht is afgewezen. Belanghebbende had volgens de Inspecteur geen belang bij zijn beroep. Daarbij wijst de Inspecteur erop dat belanghebbende met hetgeen hij voor ogen had, geen rechtsmiddel had moeten instellen tegen de onderhavige aanslag, maar tegen de onder 2.3 vermelde beschikking huurtoeslag. Zijn standpunt dat de gemachtigde beroepsmatig geen rechtsbijstand heeft verleend, heeft de Inspecteur ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.3 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de proceskostenveroordeling en de lastopdracht tot vergoeding van het griffierecht.
3.4 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk een belang had bij het onderhavige beroep. De telefonische toezegging door de Inspecteur dat de elementen van de onderhavige aanslag zouden worden aangepast, bood volgens hem onvoldoende zekerheid dat de onder 2.3 vermelde beschikking zou worden herzien.
3.5 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de rechtbank bij uitsluiting is bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2 De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende geen belang (meer) had bij het beroep. De Inspecteur had namelijk met dagtekening 5 mei 2009 de elementen van de aanslag IB/PVV 2007 zodanig aangepast dat hij geheel aan het beroep van belanghebbende was tegemoet gekomen.
4.3 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2010, 09/04397, LJN BO5988, overwogen dat in gevallen waarin een rechtsmiddel niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen, de rechter vergoeding van griffierecht behoort te gelasten en dat hij als hoofdregel het bestuursorgaan in de proceskosten dient te veroordelen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van de belanghebbende. Aldus wordt volgens de Hoge Raad op eenzelfde wijze gehandeld als in gevallen waarin de tegemoetkoming door het bestuursorgaan aan zijn bezwaren de belanghebbende aanleiding geeft zijn rechtsmiddel in te trekken en hij gelijktijdig op de voet van artikel 8:75a van de Awb aan de rechter verzoekt om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. Eveneens wordt op deze manier volgens de Hoge Raad één lijn getrokken met gevallen waarin het bestuursorgaan gedeeltelijk aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet komt en het beroep daarom gegrond wordt verklaard.
4.4 De Inspecteur heeft ter zitting van de Rechtbank gesteld dat belanghebbende bij zijn beroep een belang had. In hoger beroep komt de Inspecteur hierop terug. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur zijn stelling dat belanghebbende geen belang (meer) zou hebben bij zijn beroep ter zitting van de Rechtbank uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven, zodat hij daarop in hoger beroep niet terug kan komen. Voor zijn oordeel dat vorengenoemde stelling uitdrukkelijk en ondubbelzinnig is prijsgegeven verwijst het Hof naar hetgeen daarover in het proces-verbaal van de zitting is weergegeven:
‘Verweerders gemachtigde verklaart:
De beschikking van 5 mei 2009, zoals die als bijlage 7 bij het verweerschrift is opgenomen, is verzonden. Ik weet niet waarom eisers' gemachtigde deze beschikking niet heeft ontvangen. Dergelijke beschikkingen worden door de Centrale Administratie in Apeldoorn verzonden. Dit bericht is ook naar de dienst Toeslagen gegaan.
Op 13 november 2009 is de openstaande huurtoeslag weer verstrekt.
Een duplicaat van de beschikking van 5 mei 2009 kan ik niet leveren.
In dit geval is er uitspraak op bezwaar gedaan en is het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hadden wel belang bij de procedure in verband met de huurtoeslag. Qua automatisering zijn de zaken bij verweerder niet juist verwerkt.
Verweerder heeft geprobeerd het materieel op te lossen en dan gaat er formeel wel eens iets mis.
Eisers moesten in dit geval wel in beroep gaan bij de rechtbank. Verweerder moet derhalve wel veroordeeld worden in de proceskosten, maar ik vind niet dat er een zitting had hoeven plaatsvinden, zodat eisers daarvoor geen vergoeding van de proceskosten dienen te krijgen.’
4.6 De Inspecteur stelt dat de weergave in het proces-verbaal onjuist is. Dit acht het Hof niet aannemelijk mede gelet op de weerspreking daarvan door de gemachtigde.
4.7 Op grond van het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Rechtbank de Inspecteur terecht heeft veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur terecht heeft gelast het griffierecht te vergoeden. Wat betreft de omvang van de proceskosten heeft de Rechtbank de mondelinge behandeling voor de berekening van de forfaitaire vergoeding mogen meenemen. De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat het haar bevoegdheid is om partijen voor een zitting uit te nodigen en het belanghebbende niet valt te verwijten dat hij niet uit eigen beweging toestemming heeft verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het Hof verenigt zich met deze overwegingen en maakt deze tot de zijne.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof berekent de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verweer in hoger beroep bij het Hof op € 874 (twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1, waarde per punt € 437).
6. Beslissing
Het Hof
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 874; en
verstaat dat van de Inspecteur een griffierecht zal worden geheven van € 447.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 24 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma R.F.C. Spek
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 mei 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.