Home

Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:3270 BR2905, BK 10/00209 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 19-07-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:3270 BR2905, BK 10/00209 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2011
Datum publicatie
25 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2905
Zaaknummer
BK 10/00209 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbende recht heeft op aftrek van algemene kosten ten bedrage van € 16.064 en of hij recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Samenhangend met de bovenstaande aftrekposten zijn de drempels buitengewone uitgaven en giften in geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00209

uitspraakdatum: 19 juli 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 augustus 2010, nummer AWB 08/22, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.607. Bij beschikking is voorts een verzuimboete van € 567 opgelegd. Eveneens is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 1.099 vastgesteld.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.032, de boetebeschikking gehandhaafd en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 1.018.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 augustus 2010 ongegrond verklaard wat betreft de aanslag en de beschikking heffingsrente en gegrond wat betreft de boetebeschikking onder vermindering van de boete tot € 510.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011 te Leeuwarden. Belanghebbende is verschenen en heeft de opening van de behandeling van het onderzoek ter zitting bijgewoond. Vanwege de aanwezigheid van parketpolitie in de zittingszaal is hij vertrokken, waarbij het Hof hem erop heeft geattendeerd dat de behandeling ondanks zijn vertrek doorgang zal vinden. Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord A.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen onder 1.1 tot en met 1.17 staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. Over deze feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbende “eiser” noemt en de Inspecteur “verweerder”). Het Hof heeft de feiten vernummerd tot 2.1 tot en met 2.17.

“Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser, geboren op .. mei 19.., gehuwd met B, is werkzaam als assurantietussenpersoon.

2.2 In februari 2004 is aan eiser een aangiftebiljet IB/PVV over het jaar 2003 uitgereikt. De uiterste inleverdatum was 1 april 2004. Op eisers verzoek is uitstel voor het inleveren van de aangifte verleend tot 1 december 2004. Op 3 juni 2005 is een aanmaning verstuurd. De aanmaning werd niet binnen de daarin gestelde termijn ingediend.

2.3 Op 29 mei 2006 heeft eiser de aangifte IB/PVV over het jaar 2003 ingediend. In het aangiftebiljet doet eiser aangifte naar een belastbaar inkomen van € 7.920. Dit inkomen is als volgt opgebouwd:

Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 5.788

Loon uit vroegere dienstbetrekking € 18.951

Totaal loon € 24.739

Reisaftrek openbaar vervoer - € 1.719

Opbrengst uit overige werkzaamheden € 18.720

Aftrekbare kosten - € 26.781

Resultaat uit overige werkzaamheden - € 8.511

Premie lijfrente - € 1.362

Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering - € 2.002

Buitengewone uitgaven - € 2.237

Giften - € 988

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 7.920

2.4 Bij brief van 9 augustus 2006 heeft verweerder eiser verzocht, in verband met de geclaimde reiskosten openbaar vervoer, een openbaarvervoer verklaring of een reisverklaring van de werkgever op te sturen. Daarnaast heeft verweerder gevraagd om een specificatie van de door eiser ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden gebrachte (algemene) kosten van € 16.064. Voorts geeft verweerder aan dat er geen recht bestaat op de als kosten ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden gebrachte zelfstandigenaftrek.

2.5 Door eiser zijn op 17 augustus 2006 een drietal ordners met facturen en bankafschriften, zonder specificatie, bij verweerder afgegeven. Eiser is bij brief van 20 september 2006 verzocht om een nadere specificatie van zijn aftrekposten op te sturen.

2.6 Vervolgens heeft eiser de ordners opgehaald. Door eiser is geen nadere specificatie van de diverse afgetrokken kosten overgelegd. Kopieën van de inhoud van de ordners behoren niet tot de gedingstukken.

2.7 Verweerder heeft bij brief van 6 december 2006 aangekondigd dat hij bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2003 zal afwijken van de ingediende aangifte. Met dagtekening 21 december 2006 is de definitieve aanslag IB/PVV 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.607. Hierbij zijn de volgende correcties aangebracht:

Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 7.920

Bij:

Geen reisaftrek openbaar vervoer € 1.719

Minder aftrekbare kosten resultaat uit overige werkzaamheden € 16.064

Geen zelfstandigenaftrek € 6.430

Geen aftrek buitengewone uitgaven (hogere drempel) € 2.237

Minder giften (hogere drempel) € 237

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 34.607

2.8 Vanaf 2001 tot en met 2003 heeft eiser verzuimd tijdig aangifte te doen. Bij het opleggen van de onder 2.7 vermelde aanslag IB/PVV2003 is aan eiser bij beschikking een verzuimboete van € 567 opgelegd naar een derde verzuim.

2.9 Tegen de onder 2.7 bedoelde aanslag IB/PVV heeft eiser op 5 januari 2007 pro forma bezwaar aangetekend.

2.10 Na meerdere verzoeken van verweerder heeft eiser zijn bezwaarschrift op 16 april 2007 nader gemotiveerd.

2.11 Tussen eiser en verweerder heeft op 28 april 2007 een gesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft eiser toegezegd de geclaimde kosten nader te zullen specificeren.

2.12 Bij brief van 12 juni 2007 wordt eiser door verweerder nogmaals om informatie verzocht.

2.13 Daarna heeft verweerder bij brief van 16 oktober 2007 aan eiser gemeld dat hij van plan is het bezwaarschrift af te handelen. Tevens wijst verweerder eiser erop dat, indien hij gehoord wenst te worden, hij contact met hem op kan nemen.

2.14 Door verweerder is geen reactie ontvangen en op 19 november 2007 verzendt deze de kennisgeving op het bezwaarschrift.

2.15 Door eiser wordt bij brief van 1 december 2007 gereageerd op de kennisgeving. Hij geeft aan dat hij op 20 oktober 2007 reeds heeft gereageerd op verweerders brief van 16 oktober 2007. Een afschrift van de brief van 20 oktober 2007 behoort niet tot de gedingstukken.

2.16 Door verweerder wordt bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2007 gedeeltelijk aan eisers bezwaar tegemoet gekomen en wordt het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 33.032. Het inkomen is als volgt vastgesteld:

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning voor bezwaar € 34.607

Af: reiskosten Emmeloord € 1.560

Af: lagere drempel giften € 15

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning na bezwaar € 33.032

2.17 Verweerder heeft bij brief van 11 januari 2008 gericht aan eiser aangegeven dat hij niet bekend is met eisers brief van 20 oktober 2007. Voorts geeft verweerder in de hiervoor vermelde brief aan dat eiser beroep kan instellen bij de rechtbank of kan verzoeken om ambtshalve vermindering.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen in hoger beroep

3.1 In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbende recht heeft op aftrek van algemene kosten ten bedrage van € 16.064 en of hij recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Samenhangend met de bovenstaande aftrekposten zijn de drempels buitengewone uitgaven en giften in geschil.

3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt ten aanzien van zijn werkzaamheden als assurantietussenpersoon. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke grieven tegen de buitengewone uitgaven en giften aangevoerd. Voorts heeft belanghebbende geen afzonderlijke grieven aangevoerd tegen de bij beschikking opgelegde verzuimboete en beschikking heffingsrente.

3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de aanslag onder, naar het Hof begrijpt, dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1 Belanghebbende verzoekt om aftrek van de algemene kosten op zijn winst. Nadat de Inspecteur de aftrek heeft betwist rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat kosten ten behoeve van de onderneming zijn gemaakt. Belanghebbende stelt dat hij ter zake van zijn onderneming recht heeft op een aftrek van € 16.064 als “algemene kosten”. Hij heeft deze kosten niet gespecificeerd zodat niet valt na te gaan welke uitgaven hij met welk (zakelijk) doel heeft gedaan. Belanghebbendes stelling dat de door de Inspecteur gevraagde gegevens (zie 2.4) in voldoende mate zijn verstrekt, is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk geworden. De door belanghebbende bij de Inspecteur afgegeven ordners (zie 2.5) kunnen niet gelden als een voldoende specificatie van de algemene kosten, nu een ordening daarin ontbreekt. De hiervoor onder 3.1 vermelde algemene kosten kunnen derhalve naar het oordeel van het Hof niet in aftrek worden gebracht.

4.2 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2003; hierna: de Wet) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Ingevolge het derde lid van artikel 3.76 van de Wet wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 1.895 indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast.

4.3 Om aan het urencriterium te voldoen moet de belastingplichtige volgens artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet in ieder geval gedurende het kalenderjaar ten minste 1225 uren aan werkzaamheden besteden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet.

4.4 Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar voldeed aan het urencriterium. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij in het jaar 2003 ten minste 1225 uur heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming, nu belanghebbende enkel heeft gesteld dat hij in 2003 heeft voldaan aan het urencriterium en hij dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Hierbij merkt het Hof op dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende zijn agenda over het jaar 2003 heeft overgelegd aan de Inspecteur of de Rechtbank. Voorts geldt dat de tijd gedurende welke belanghebbende slechts beschikbaar was voor de onderneming niet kan gelden als bestede tijd als hiervoor bedoeld.

4.5 Met betrekking tot de verzuimboete van € 510 heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd. Het Hof is ambtshalve niet gebleken dat die boete ten onrechte is opgelegd. Het Hof acht deze boete in dit geval ook passend en geboden.

4.6 Uit het dossier van de Rechtbank blijkt dat geen griffierecht is geheven ter zake van de procedure bij de Rechtbank voor het onderhavige jaar. De Rechtbank heeft derhalve de Inspecteur terecht niet gelast dit griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (J. Huiskes)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juli 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.