Gerechtshof Leeuwarden, 16-08-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1876 BR5323, BK 10/00284 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 16-08-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BW1876 BR5323, BK 10/00284 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 augustus 2011
- Datum publicatie
- 18 augustus 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5323
- Zaaknummer
- BK 10/00284 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende in het jaar 2006 recht heeft op de zelfstandigenaftrek en meer in het bijzonder of belanghebbende voldoet aan het urencriterium.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00284
uitspraakdatum: 16 augustus 2011
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 oktober 2010, nummer AWB 09/2378, in het geding tussen de Inspecteur en
X te Z (hierna: belanghebbende)
1. Het ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomsten/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.107. Tevens is daarbij een beschikking heffingsrente van € 558 vastgesteld.
1.2 Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 oktober 2010 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.828. Tevens heeft de Rechtbank de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord van de zijde van belanghebbende zijn gemachtigde A, belanghebbende zelf en B en namens de Inspecteur C, bijgestaan door D.
1.7 Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen. B is als getuige ter zitting door het Hof gehoord. Zijn daartoe ter zitting afgelegde en getekende verklaring behoort tot de gedingstukken.
2. De vaststaande feiten
Het Hof ziet aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.
2.1 Belanghebbende is in het jaar 2006 fulltime in loondienst werkzaam bij E. In 2001 heeft belanghebbende zijn eenmanszaak handelend onder de naam ‘F” bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.
2.2 De ondernemersactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het installeren en verzorgen van licht bij optredens van muziekgroepen of theaterproducties. Vanaf het jaar 2002 heeft belanghebbende met betrekking tot deze werkzaamheden in zijn aangiften IB/PVV winst uit onderneming aangegeven. In het jaar 2006 ondersteunt belanghebbende de de Top-100 coverband G (hierna: G) op het gebied van belichting.
2.3 Belanghebbende heeft over het jaar 2006 achteraf een urenoverzicht opgemaakt. Volgens dit overzicht heeft hij 1231 uren besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Hiervan hebben 300 uren betrekking op werkzaamheden voor optredens van G op diverse bruiloften en tijdens het carnaval in L. Voor deze werkzaamheden heeft belanghebbende geen vergoeding aan G in rekening gebracht of ontvangen. Voor andere werkzaamheden voor optredens van G in het jaar 2006 heeft belanghebbende wel bedragen aan G in rekening gebracht en ontvangen. Met betrekking tot deze activiteiten behoren 43 facturen tot de gedingstukken.
2.4 B is de leider van G. Ter zitting van het Hof heeft B, nadat hij daartoe de belofte had afgelegd, als getuige het volgende verklaard, waarbij met ‘X’ belanghebbende wordt bedoeld:
“Ik verklaar dat dhr X in het jaar 2006 onbetaalde werkzaamheden voor G heeft verricht. Ik weet niet precies of dit 300 uren was. Begon al enkele jaren daarvoor. Er werden betalingsafspraken gemaakt. 100 euro per optreden voor X. In 2006 was de prijs € 1495 per optreden. Dit betreft bruiloften. Er zit daarin ook bemiddelingskosten. Wij traden ook wel op voor minder van € 1495 in 2006. Een maximumprijs per optreden in 2006 is € 2.650 (inclusief bemiddelingskosten). Dan werden de kosten van X bijvoorbeeld wegbezuinigd. In goed overleg werd dan wel een lichtshow gedaan. X presenteerde zich dan ook. Een optreden betekent voor X 18-20 uur werk, voor mij ongeveer 12-14 uur. Dit hangt af van de plekken van optredens etc. Onbetaalde optredens voor X zouden dus ongeveer 15 tot 20 keer in het jaar 2006 hebben plaatsgevonden. Circa 40 keer werd hij wel betaald. Samenwerking zakelijk, maar ook vriendschappelijke betrekkingen tussen X en mij.
Het was algemeen bekend dat X lichtshows deed. Publiek kan dit zien. Hij wordt niet genoemd tijdens een optreden. In de wereld van muziek is zijn naam wel bekend. Wij traden op op grote bruiloften. Ook traden wij veel op op dorpsfeesten. Altijd wel iemand van een dorpscommissie aanwezig op een bruiloft, zodat er misschien een optreden op een dorpsfeest uit volgt.
Ik ben van tevoren niet ingefluisterd over wat ik moet verklaren door belanghebbende of zijn gemachtigde. In 2006 was X de enige lichttechnicus. Er waren vervangers. Mij is nooit gevraagd of G kan optreden zonder lichtshows. Nadeel is dat een optreden zonder lichtshow ook voor ons nadelig is. Apparatuur voor de lichtshow is eigendom van H audiodiensten. Een deel van de apparatuur is ook van X. Kosten voor huur zijn € 800 tot € 1000. Deze kosten zijn voor G.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is of belanghebbende in het jaar 2006 recht heeft op de zelfstandigenaftrek en meer in het bijzonder of belanghebbende voldoet aan het urencriterium.
3.2 Het geschil spitst zich enkel toe op de vraag of belanghebbende 300 uren in het jaar 2006 heeft verricht aan onbetaalde werkzaamheden voor G en op de vraag of die uren in het kader van zijn onderneming zijn verricht.
Deze vraag beantwoordt de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend.
3.3 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot handhaving van de uitspraak op bezwaar.
3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Rechtbank heeft belanghebbende geslaagd geacht in zijn bewijslast aannemelijk te maken dat hij 300 uren in het jaar 2006 aan onbetaalde werkzaamheden heeft verricht voor G. De Inspecteur heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. De Inspecteur betwist dat er in 2006 onbetaalde werkzaamheden voor G zijn verricht; de Inspecteur betwist het aantal van de daarmee gemoeide uren van (ten minste) 300 en hij betwist dat de betreffende werkzaamheden in het kader van de onderneming zijn verricht.
4.2 Evenals de Rechtbank acht ook het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in het jaar 2006 onbetaalde werkzaamheden als lichttechnicus heeft verricht voor G. Daartoe verwijst het Hof zowel naar de ter zitting afgelegde getuigenverklaring van B, als naar de ter zitting gegeven toelichting daarop van belanghebbende. Hetgeen beiden verklaard hebben acht het Hof geloofwaardig. Het Hof ziet geen aanleiding het bestaan van die onbetaalde werkzaamheden in twijfel te trekken. Daarbij wijst het Hof erop dat belanghebbende – zoals hij zelf ook heeft verklaard – een zakelijk belang had bij de verrichte en onbetaalde werkzaamheden voor G omdat deze hem (meer) naamsbekendheid gaven en hem (meer) ervaring gaven als lichttechnicus, waardoor hij nieuwe en grotere opdrachten kon verwerven, hetgeen – naar belanghebbende heeft verklaard – ook daadwerkelijk is gebeurd. Dat de omzet na 2006 geen stijgende lijn vertoont, hoeft daaraan niet in de weg te staan. De omstandigheid dat G voor de betreffende optredens minder in rekening bracht aan de opdrachtgever maakt aannemelijk dat juist dan de vergoeding aan een minder ervaren lichttechnicus geschrapt werd.
4.3 Het aantal van 300 uren acht het Hof eveneens aannemelijk gemaakt. Het Hof wijst daarbij op het urenoverzicht. Hoewel het urenoverzicht enigszins als globaal is te duiden en achteraf is opgemaakt, kan uit de getuigenverklaring van B worden opgemaakt dat het in het urenoverzicht vermelde aantal uren van belanghebbende per onbetaald optreden eerder te laag dan te hoog is. Bovendien heeft de Inspecteur nagelaten bij ieder onbetaald optreden voldoende en gemotiveerd aan te geven of het aantal in de urenspecificatie daaraan toegerekende uren onaannemelijk is. Dit heeft tot gevolg dat het Hof in beginsel aansluiting zoekt bij de door belanghebbende in zijn urenspecificatie opgegeven uren, temeer nu het Hof het aantal uren gelet op de verklaring van getuige B aannemelijk voorkomt.
4.4 De Inspecteur betwist dat de onbetaalde werkzaamheden van belanghebbende voor G kunnen meetellen voor het urencriterium. Hij stelt dat de onbetaalde werkzaamheden aan hobbymatige activiteiten van belanghebbende moeten worden toegerekend. Belanghebbende stelt daartegenover dat hij de onbetaalde werkzaamheden heeft verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Deze stelling acht het Hof voldoende aannemelijk gemaakt gelet op de getuigenverklaring van B en de toelichting daarop van belanghebbende (zie 2.4 en 4.2), zodat de onbetaalde uren geacht kunnen worden te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming. De daarmee gemoeide werkzaamheden zijn niet bedoeld om in particuliere behoeften te voorzien.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Kosten
De gemachtigde A heeft ter zitting verklaard dat zij niet beroepsmatig bijstand heeft verleend aan belanghebbende. De getuige heeft ter zitting verklaard geen kosten te hebben gemaakt voor het afleggen van zijn verklaring ter zitting. Nu ook van andere kosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen blijk is gegeven, acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
verstaat dat van de Inspecteur een griffierecht zal worden geheven van € 447.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 16 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma E. Polak
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 augustus 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.