Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BX5339 BT7501, BK 10/00195 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BX5339 BT7501, BK 10/00195 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 oktober 2011
Datum publicatie
13 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7501
Zaaknummer
BK 10/00195 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00195

uitspraakdatum: 11 oktober 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 juli 2010, nummer AWB 09/1947, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 28 november 2008 over het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.667 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 881. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.028.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 juli 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende. Namens de Inspecteur is niemand verschenen, omdat de betreffende ambtenaar zich in de datum van de zitting had vergist.

1.7 Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan partijen zijn verzonden op 8 maart 2011.

1.9 Het Hof heeft besloten het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen en partijen daarvan in kennis gesteld bij brief van 8 maart 2011. Bij deze brief heeft het Hof de Inspecteur om nadere inlichtingen verzocht, welke hij heeft verstrekt bij brief van 16 maart 2011 (met bijlage). Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, op deze brief gereageerd bij brief van 18 april 2011.

1.10 Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede A namens de Inspecteur.

1.11 De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbende “eiser” noemt en de Inspecteur “verweerder”). Het Hof heeft de feiten vernummerd tot 2.1 tot en met 2.8.

“Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiser, geboren op 18 februari 1945, is een zelfstandig gevestigd advocaat.

2.2 Namens eiser is op 15 mei 2006 aangifte IB/PVV 2004 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.560. Dit inkomen is als volgt berekend:

Belastbare winst € - 13.822

Loon € 15.382

Inkomen uit werk en woning € 1.560

De specificatie van de winst uit onderneming is volgens de aangifte als volgt opgebouwd:

Saldo fiscale winstberekening € - 9.404

Van aftrek uitgesloten kosten - 2.849 +

Investeringsaftrek - 682 -

Zelfstandigenaftrek - 6.585 -

Belastbare winst € - 13.822

2.3 Op 19 mei 2008 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2004 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2007.

2.4 Naar aanleiding van het boekenonderzoek is een rapport uitgebracht. In dat rapport worden de opbrengsten gecorrigeerd met € 17.107 meer omzet. Bij punt 4.1 van het rapport staat, voorzover hier van belang, het volgende:

"Bij het invullen van de aangifte inkomstenbelasting is een onjuist bedrag uit de verlies- en winstrekening overgenomen. Hierdoor is slechts een deel van de omzet, namelijk het bedrag aan geschatte toevoegingen van € 13.000 verwerkt. Het bedrag aan ontvangen vergoedingen 2004 ter hoogte van € 17.107 ontbreekt. Bij het afwikkelen van de aangiften inkomstenbelasting 2004 zullen de gegevens worden aangepast volgens bovenstaande berekening, overeenkomstig de later te ontvangen jaarrekening."

2.5 Bij brief van 18 mei 2009 heeft verweerder aangegeven dat bij de belastingdienst op of omstreeks 11 oktober 2006 en ook later geen gecorrigeerde elektronische aangifte IB/PVV 2004 is binnengekomen.

2.6 Eiser heeft in verband met het indienen van deze aangifte geen ontvangstbevestiging overgelegd.

2.7 In zijn brief van 24 mei 2006 heeft eiser aan zijn gemachtigde meegedeeld dat hij nog enige wijzigingen had ten aanzien van de reeds ingediende aangifte. Eiser verzoekt zijn gemachtigde deze correcties aan de inspecteur door te willen geven.

2.8 In zijn brief van 29 april 2010 heeft eisers gemachtigde het volgende verklaard: "Volgens onze registratie zou de gewijzigde aangifte inkomstenbelasting 2004 op 11 oktober 2006 aan de fiscus moeten zijn verzonden. Wij vermoeden echter dat er bij de electronische verzending iets is mis gegaan omdat wij niet blijken te beschikken over een ontvangsbevestiging van de belastingdienst."

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen in hoger beroep

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken van vóór de eerste zitting, het proces-verbaal van de eerste zitting en in de van hen afkomstige stukken van na de eerste zitting. Belanghebbende heeft op de tweede zitting naar aanleiding van de brief van 16 maart 2011 (met bijlage) van de Inspecteur medegedeeld dat de berekening van de heffingsrente niet langer in geschil is.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de heffingsrente.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1 Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij niet wist dat de onder 2.8 genoemde gewijzigde aangifte ten gevolge van een omissie van zijn accountant niet bij de belastingdienst was ingekomen. De belastingdienst was, volgens hem, daarvan op de hoogte en heeft die situatie onnodig langdurig in stand gehouden.

4.2 Het Hof is daaromtrent van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de omissie van de accountant aan belanghebbende bij de belastingdienst bekend was of bekend had moeten zijn. Niet aannemelijk is immers geworden dat de belastingdienst wist of kon weten dat belanghebbende van plan was de onder 2.8 vermelde gewijzigde aangifte in te dienen. De belastingdienst kan dan ook niet worden verweten dat zij belanghebbende niet heeft medegedeeld dat deze aanvullende aangifte niet was ingekomen. De omissie van de accountant ligt in de risicosfeer van belanghebbende.

4.3 De conclusie moet luiden dat de Inspecteur terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 11 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (J. Huiskes)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.