Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-01-2012, BV0218, BK 11/00032 BPM

Gerechtshof Leeuwarden, 03-01-2012, BV0218, BK 11/00032 BPM

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 januari 2012
Datum publicatie
5 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0218
Zaaknummer
BK 11/00032 BPM

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende het juiste bedrag aan BPM op aangifte heeft voldaan. Meer in het bijzonder is in geschil of het systeem van de BPM ruimte biedt voor een andere grondslag dan de netto catalogusprijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 11/00032

uitspraakdatum: 3 januari 2012

Uitspraak van de meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 december 2010, nummer AWB 09/2674, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord, (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Belanghebbende heeft op 6 juli 2009 op aangifte een bedrag van € 4.719 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar geen teruggaaf van BPM verleend.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 6 december 2010, waarvan het proces-verbaal aan partijen is verzonden op 22 december 2010, het beroep ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft bij brief van 31 januari 2011 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift in gediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting een door hem voorgedragen pleitnota overgelegd. De Inspecteur is, hoewel daartoe op de juiste wijze uitgenodigd, niet verschenen.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft omstreeks 2 juli 2009 op een veiling van BVA Auctions bv, een auto gekocht van het merk Hyundai, type Sonata 2.4 (hierna: de auto). De koopprijs van de auto is € 8.600 (exclusief € 1.376 veilingkosten en € 1.895,44 btw).

2.2 Belanghebbende heeft op 3 juli 2009 ter zake van de registratie van de auto aangifte gedaan voor de BPM. Tot de stukken van het geding behoort een keuringsrapport van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) waaruit blijkt dat de kilometerstand van de auto 174 km was en dat er geen technische mankementen aan de auto kleefden. De auto was volgens de RDW in 2005 geclassificeerd als een met energielabel B.

2.3 Bij de berekening van de BPM is uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 16.769, een vermindering brandstof (andere dan diesel) van € 1.288 en een vermindering energielabel B van € 700.

2.4 Belanghebbende heeft op 6 juli 2009 op aangifte een bedrag van € 4.719 aan BPM voldaan (40% van € 16.769 verminderd met de onder 2.3 genoemde bedragen). Het kenteken is afgegeven op 8 juli 2009 en dit is tevens de datum van eerste toelating van de auto.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende het juiste bedrag aan BPM op aangifte heeft voldaan. Meer in het bijzonder is in geschil of het systeem van de BPM ruimte biedt voor een andere grondslag dan de netto catalogusprijs.

3.2 Belanghebbende meent dat voor de berekening van de verschuldigde BPM voor de eerste registratie van een auto die reeds viereneenhalf jaar in een showroom staat, niet de oorspronkelijke catalogusprijs kan worden gehanteerd. De Inspecteur stelt dat de BPM op juiste wijze is berekend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd hetgeen is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van een bedrag van € 2.017.

3.5 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Artikel 9 Wet BPM (tekst 2009) luidt voor zover te dezen van belang als volgt:

“1. De belasting bedraagt voor een personenauto (…) 40,0 percent van de netto catalogusprijs verminderd met € 1.288 (…).

3. Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.

4. Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. (..) Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald."

4.2 In het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet BPM (kamerstuk 22868, bij de Tweede Kamer ingediend op 8 oktober 1992) was voor het begrip "catalogusprijs" in artikel 9, vijfde lid, de volgende definitie opgenomen (voor zover te dezen van belang):

"Voor een nieuwe geregistreerde personenauto (…) wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland geadviseerde verkoopprijs op het tijdstip waarop de personenauto (…) op naam wordt gesteld."

4.3 Bij de behandeling van het Wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is bij amendement (Tweede Kamerstuk 22 868 nr. 22) aan artikel 9 een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:

"7. Onder de geadviseerde verkoopprijs wordt verstaan de door de fabrikant of importeur, op het moment dat het kenteken wordt toegekend, aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In de geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto's en motorrijwielen zelf niet begrepen."

4.4 De toelichting bij het amendement luidde als volgt:

"Dit amendement definieert allereerst het begrip "geadviseerde verkoopprijs" als de uiteindelijke basis van de belasting. Dit deel is technisch bedoeld. Materieel van belang is dat ook het moment wordt vastgelegd waarop de geadviseerde verkoopprijs in acht wordt genomen. Door het amendement wordt het moment waarop de waarde van het motorrijtuig moet worden vastgesteld gefixeerd op een bepaald moment in de procedure van de registratie van het motorrijtuig; dit is het moment waarop het kenteken definitief wordt toegekend (in casu het nummerbord wordt vastgesteld). Deze tijdsbepaling voorkomt dat een eenmaal vastgesteld en op het kentekenbewijs afgedrukt BPM-bedrag nog verandering kan ondergaan."

4.5 De huidige tekst van artikel 9, vierde lid, is tot stand gekomen door aanvaarding van het op 24 juni 1993 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet BPM (kamerstuk nr. 23215). Dit wetsvoorstel bevatte de volgende bepaling:

" D. In artikel 9 worden het vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid vervangen door:

4. Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto's en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald."

4.6 In de Memorie van Toelichting is de wijziging als volgt gemotiveerd:

"Onderdeel D (artikel 9)

Artikel 9 regelt het tarief van de BPM. Het tarief is gekoppeld aan de netto catalogusprijs. De gewijzigde leden vier tot en met acht brengen geen materiële wijziging, het betreft slechts een systematischer opzet. In de leden vier tot en met zeven wordt thans achtereenvolgens de catalogusprijs gedefinieerd en aangegeven naar welk tijdstip de catalogusprijs wordt bepaald."

4.7 Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis leidt het Hof af, dat de wetgever heeft bedoeld de door de importeur of fabrikant geadviseerde verkoopprijs ten grondslag te leggen aan de heffing van BPM.

4.8 Belanghebbendes stelling komt er in wezen op neer dat niet enkel de omstandigheden waaronder de verkoop is gesloten, maar ook het verschil tussen de werkelijk door hem betaalde prijs voor de auto en de catalogusprijs in de weg staat aan een toepassing van artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM. Belanghebbende heeft aan zijn stelling ten grondslag gelegd dat de leeftijd van de auto en het reeds uitgebrachte nieuwe model in onderling verband bezien ertoe hebben geleid dat de waarde van de auto aanmerkelijk lager is dan de (objectieve) catalogusprijs. Het Hof volgt belanghebbende niet in die redenering. Naar het oordeel van het Hof zijn, naast de door belanghebbende aangevoerde redenen voor een lagere prijs dan de catalogusprijs, verscheidene andere redenen daarvoor denkbaar. De wetgever heeft er echter voor gekozen de catalogusprijs voor de toepassing van de Wet BPM te objectiveren. Hiermee heeft de wetgever kennelijk willen uitsluiten dat mogelijke waardeveranderingen van een te registreren auto ten opzichte van de catalogusprijs tot het oordeel kunnen leiden dat de catalogusprijs niet meer de prijs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM zou zijn. Voorts heeft de wetgever in een regeling voorzien voor gebruikte auto’s. Belanghebbende heeft echter ter zitting van het Hof aangegeven dat de auto geen gebruikte auto is als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Wet BPM, noch een daarmee gelijk te stellen auto.

4.9 Nu niet in geschil is dat de Inspecteur, uitgaande van de aldus berekende geadviseerde verkoopprijs, de netto catalogusprijs van de auto op het juiste bedrag heeft bepaald is de BPM aldus correct vastgesteld. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.

Slotsom

Gezien het voorgaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding in een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. R.F.C. Spek, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 3 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 januari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.