Home

Gerechtshof Leeuwarden, 24-01-2012, BV2511, BK 10/00294 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 24-01-2012, BV2511, BK 10/00294 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV2511
Zaaknummer
BK 10/00294 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is of het door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 25.046 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 10/00294

uitspraakdatum: 24 januari 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 21 oktober 2010, nummer AWB 10/438, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.046 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 321. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 191.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 6 december 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, en B. Meeuwsen namens de Inspecteur.

1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.8 Op 8 december 2011 is een brief van belanghebbende bij het Hof ingekomen. De inhoud van die brief geeft het Hof geen aanleiding het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar (2006) werkzaamheden verricht voor A B.V. te L en voor B B.V. te M.

2.2 Belanghebbende is lid van de Socialistische Partij (hierna: SP). Hij heeft in 2006 deelgenomen aan de verkiezingen voor de raad van de gemeente Leeuwarden. Hij stond als nummer .. verkiesbaar op de kandidatenlijst. Belanghebbende is niet gekozen.

2.3 Belanghebbende heeft bloedplasma gedoneerd aan C Bloedbank.

2.4 Belanghebbende is niet in het bezit van een rijbewijs.

2.5 Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 gedaan naar – voor zover hier van belang – een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.025. Daarbij is aanspraak gemaakt op een aftrek van € 3.170 aan buitengewone uitgaven en € 2.019 aan aftrekbare giften.

2.6 Bij brieven van 17 augustus 2009 en 11 september 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende om informatie verzocht met betrekking tot de aangifte. Met dagtekening 22 september 2009 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij voornemens is van de aangifte af te wijken. In de brief is onder meer vermeld dat de geclaimde giftenaftrek van € 2.019 niet zal worden verleend. In de brief is een berekening opgenomen waarbij is uitgegaan van een persoonsgebonden aftrek van € 3.270. Nadien, bij brief van 30 september 2009, heeft de Inspecteur belanghebbende wederom medegedeeld dat de geclaimde giftenaftrek van € 2.019 niet zal worden verleend en voorts dat met betrekking tot de buitengewone uitgaven nog rekening dient te worden gehouden met een drempel van € 649. Aldus bedraagt de persoonsgebonden aftrek volgens de Inspecteur € 2.621.

2.7 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag (dagtekening 29 oktober 2009) is door de Inspecteur het bedrag van € 2.621 als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 25.046.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of het door de Inspecteur vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning ten bedrage van € 25.046 te hoog is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.836 en – kennelijk – een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van

€ 321.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof – desgevraagd – verklaard dat hij het bedrag van € 1.818,53 in 2006 heeft ontvangen van A B.V. en het bedrag van € 86,64 van B B.V. te M, zodat die geschilpunten zijn vervallen. Belanghebbende stelt met betrekking tot zijn werkzaamheden voor A B.V. dat de daarvan ontvangen kostenvergoeding van € 318,53 buiten de heffing valt. De Inspecteur stelt hiertegenover dat bij het vaststellen van de onderhavige aanslag al een bedrag van in totaal € 597 aan resultaatskosten in aftrek zijn toegestaan. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat hij naast een deel van het bedrag van € 597 ook een bedrag van € 318,53 aan kosten ten behoeve van zijn resultaat uit werkzaamheden voor A B.V. heeft gemaakt. Het Hof acht hem daarin niet geslaagd. Het gelijk met betrekking tot dit punt is aan de zijde van de Inspecteur.

4.2 In zoverre belanghebbende aanspraak maakt op aftrek van giften ter zake van de door hem genoemde posten (i) ‘reiskosten SP Verkiezingen Gemeenteraad 2006’, (ii) “Bezorging/verzorging Socialistisch Colofon, (iii) diverse kosten Gemeenteraadsverkiezingen 2006’ en (iv) ‘autokosten vrijwilligerswerk carpooling’, heeft het volgende te gelden. De aan mevrouw D betaalde bedragen - in totaal € 1.000 - zijn niet – zoals voor aftrek is vereist – gedaan aan een instelling als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), maar aan – naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard – een hulpbehoevende vriendin. Reeds hierom kan het bedrag van € 1.000 niet als een aftrekbare gift in aanmerking worden genomen. Met betrekking tot de overige kosten heeft belanghebbende ter zitting desgevraagd verklaard dat hij deze kosten niet kon declareren bij de desbetreffende instellingen, omdat hij geen recht op vergoeding van die kosten had. Gelet hierop kan van een gift in de vorm van het afzien van vergoedingen van kosten geen sprake zijn, zodat de door belanghebbende ter zake van deze kosten bepleite giftenaftrek – reeds hierom - niet kan worden gehonoreerd. De aan de SP betaalde contributie kan in beginsel als aftrekbare gift in aanmerking worden genomen. Nu echter het door belanghebbende in 2006 aan de SP betaalde bedrag aan contributie van € 18,40 niet de in artikel 6.39 van de Wet genoemde drempel van € 60 overstijgt, heeft de Inspecteur terecht de onderhavige contributie niet als aftrekbare gift in aanmerking genomen.

4.3 De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de donaties door belanghebbende van bloedplasma aan C Bloedbank niet tot giftenaftrek kunnen leiden (HR 22 september 1999, nr. 34 790, BNB 1999/422). De andersluidende visie van belanghebbende is onjuist.

4.4 In zoverre belanghebbende met de verwijzing naar de brief van de Inspecteur van 22 september 2009 op grond van het vertrouwensbeginsel een persoonsgebonden aftrek van € 3.270 bepleit, faalt zulks. De brief is immers geschreven in het kader van de behandeling van de aangifte van belanghebbende en behelst niet meer dan een voornemen van de Inspecteur om van de aangifte af te wijken. Gelet hierop – en in aanmerking genomen dat de Inspecteur belanghebbende reeds bij brief van 30 september 2009 heeft bericht dat de in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek een bedrag van € 2.621 beloopt - kan de enkele (cijfermatige) vermelding in de brief van 22 september 2009 van het bedrag van € 3.270 als persoonsgebonden aftrek bij belanghebbende redelijkerwijs niet de indruk hebben gewekt dat de Inspecteur reeds in dat stadium zonder meer akkoord was gegaan met een aftrek van € 3.270 als persoonsgebonden aftrek.

4.5 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen klachten aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

slotsom

Het gelijk is aan de Inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is te Leeuwarden op 24 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Daarom is de uitspraak ondertekend door mr. Polak.

(K. de Jong-Braaksma) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 januari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.