Home

Gerechtshof Leeuwarden, 21-02-2012, BV6712, BK 11/00029 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 21-02-2012, BV6712, BK 11/00029 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
21 februari 2012
Datum publicatie
23 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6712
Zaaknummer
BK 11/00029 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2005 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 11/00029

uitspraakdatum: 21 februari 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z, Duitsland (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 december 2010, nummer AWB 09/836, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.415. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.689.

1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 16 december 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A namens belanghebbende, alsmede B namens de Inspecteur.

1.7 De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een afschrift daarvan overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende is geboren op 9 augustus 1984. Gedurende het jaar 2005 was belanghebbende ongehuwd.

2.2 Tot 2 februari 2005 woonde belanghebbende bij zijn ouders (hierna: het gezin) op het adres a-straat 2 te L. Van 2 februari 2005 tot 18 oktober 2005 was het gezin woonachtig op het adres b-straat 56 te L en vanaf 18 oktober 2005 op het adres c-straat 19 te M. Op 11 december 2006 is het gezin verhuisd naar het in Duitsland gelegen adres d-Straße 9 te N. Op enig moment daarna is belanghebbende verhuisd naar het adres e-straße 31 te Z, Duitsland.

2.3 De burgerlijke stand of een daarmee gelijk te stellen instantie in Duitsland geeft geen verhuizingen door aan de Belastingdienst in Nederland van in Duitsland woonachtige Nederlanders.

2.4 De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aangiftebiljet IB/PVV 2005 uitgereikt, welk biljet voor 1 april 2006 moest zijn ingediend. Belanghebbende heeft dit aangiftebiljet niet voor 1 april 2006 ingediend, noch om uitstel voor het doen van aangifte verzocht. De Inspecteur heeft belanghebbende hierop een herinnering gestuurd.

2.5 Op 15 september 2006 heeft de Inspecteur een aanmaning verzonden waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om het aangiftebiljet alsnog in te zenden voor 6 oktober 2006. Op 6 oktober 2006 had belanghebbende nog niet gereageerd, waarop de Inspecteur bij ongedateerde brief aan belanghebbende heeft medegedeeld hoe het belastbaar inkomen 2005 ambtshalve zou worden geschat. In een aantekening op het afschrift van de brief van de Inspecteur is door deze vermeld dat de laatstbedoelde brief op 17 januari 2008 is verzonden.

2.6 Met dagtekening 14 februari 2008 heeft de Inspecteur aan belanghebbende ambtshalve een aanslag IB/PVV over het jaar 2005 opgelegd. Voormelde aanslag is verzonden naar het adres d-Straße 9 te N.

2.7 De aanmaning tot betaling van de onder 2.6 genoemde aanslag IB/PVV 2005, gedagtekend 24 mei 2008, en het daarop betrekking hebbende dwangbevel, gedagtekend 7 juni 2008, zijn eveneens naar het onder 2.6 genoemde adres verzonden.

2.8 Op 29 mei 2008 is belanghebbende door een belastingdeurwaarder aangetroffen op een parkeerplaats te O. Er is bij die gelegenheid ter zake van de aanslag IB/PVV 2004 beslag gelegd op een belanghebbende in eigendom toebehorende personenauto. Belanghebbende deelde bij die gelegenheid mee onder andere het dwangbevel inzake de aanslag IB/PVV 2005 niet te hebben ontvangen. Hij deelde voorts mee woonachtig te zijn op het adres c-straße 31 te Z voornoemd.

2.9 Op 8 september 2008 heeft de Inspecteur de onder 2.6 genoemde aanslag IB/PVV 2005 nogmaals toegestuurd naar belanghebbende, ditmaal naar het onder 2.8 genoemde adres te Z.

2.10 Op 13 november 2008 heeft de Inspecteur van belanghebbende een bezwaarschrift ontvangen met, voor zover relevant, de volgende inhoud:

“(…)

Bezwaar wordt aangetekend tegen het feit de aanslag inkomstenbelasting 2005 dat met aan zekerheidgrenzende waarschijnlijkheid dat aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Noch van de aanslag, noch van de gronden waarop de aanslag is opgelegd heeft de heer X kennis kunnen nemen. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft u dienst correspondentie gezonden aan een adres waar de heer X ten tijde van verzending niet meer woonachtig was terwijl uw dienst op de hoogte was, c.q. geweest had kunnen zijn. (…)”

2.11 Na daartoe in de procedure bij de Rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de gemachtigde van belanghebbende een brief aan de Inspecteur overgelegd, gedagtekend 14 januari 2008, waarin belanghebbendes adreswijziging wordt doorgegeven. Er is door belanghebbende geen ontvangstbevestiging noch enig bewijs met betrekking tot de verzending overgelegd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2005 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat hij de aanslag niet heeft ontvangen omdat deze kennelijk naar een oud adres is verzonden, hetgeen voor risico van de Inspecteur komt nu hij de Inspecteur bij brief van 14 januari 2008 van zijn juiste adres op de hoogte heeft gesteld. Na uiteindelijke ontvangst van de aanslag stelt belanghebbende zo snel als mogelijk was bezwaar te hebben gemaakt.

3.3 De Inspecteur beantwoordt de onder 3.1 genoemde vraag bevestigend. De Inspecteur betwist primair de verzending en de ontvangst van de onder 2.11 genoemde brief van 14 januari 2008. Voorts stelt de Inspecteur subsidiair dat belanghebbende niet binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanslag in 2008 bezwaar heeft gemaakt.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het beroep, ervan uitgaande dat het bezwaar – zo het ontvankelijk moet worden geacht – door de Inspecteur zal worden afgewezen.

3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Met inachtneming van de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de bestreden aanslag IB/PVV over het jaar 2005, in geval van regelmatige bekendmaking daarvan, op 27 maart 2008. Tussen partijen is niet in geschil is dat het bezwaarschrift niet binnen deze termijn is ingediend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het aanslagbiljet niet op de overeenkomstig het bepaalde in artikel 3: 41 van de Awb bekend gemaakt is en dat de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb eerst is aangevangen nadat hij met de aanslag bekend is geworden, dat wil zeggen na ontvangst van de aanslag op of omstreeks 8 september 2008. Deze vertraging is volgens belanghebbende te wijten aan de onjuiste adressering door de Inspecteur, terwijl belanghebbende de Belastingdienst van zijn adreswijziging op de hoogte had gesteld.

4.2 Het Hof stelt voorop dat de Inspecteur de bewijslast draagt van feiten die bepalend zijn voor de aanvang van de bezwaartermijn (vgl. HR 12 januari 2007, nr. 42.739, LJN AZ5902, BNB 2007/99). De Inspecteur heeft in dat kader onweersproken gesteld de aanslag IB/PVV 2005 op 14 februari 2008 te hebben verzonden aan het hem laatst bekende adres van belanghebbende, te weten: d-Straße 9 te N. Dit adres blijkt evenwel ten tijde van de verzending van het aanslagbiljet niet meer het juiste te zijn.

4.3 Partijen houdt dan nog verdeeld de vraag voor wiens risico de verzending naar het onjuiste adres dient te komen, alsmede, indien de vorenbedoelde onjuiste verzending voor risico van de Inspecteur komt, de vraag of belanghebbende na ontvangst van het aanslagbiljet binnen een redelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. Het Hof is van oordeel dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken tijdig een adreswijziging naar de Inspecteur te hebben gestuurd. Belanghebbende heeft daartoe de onder 2.11 genoemde brief met dagtekening 14 januari 2008 aangevoerd. De Inspecteur heeft de verzending van deze brief alsmede de ontvangst daarvan betwist, waarop belanghebbende enkel heeft aangevoerd dat bij de Belastingdienst veelvuldig post zoekraakt. Het Hof is, wat er zij van het antwoord op de vraag of bij de Belastingdienst al dan niet veelvuldig post zoekraakt, van oordeel dat belanghebbende niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan met het uitsluitend overleggen van een kopie van een op 14 januari 2008 gedateerde brief. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig een adreswijziging aan de Belastingdienst heeft gestuurd.

4.4 Uit het onder 4.3 gegeven oordeel volgt dat het vervolgens aan belanghebbende zelf is te wijten dat post verzonden aan het oude adres hem mogelijk niet meer bereikt. Er is dan ook geen reden voor het oordeel dat de bezwaartermijn met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2005 nà 27 maart 2008 eindigde.

4.5 Ten overvloede oordeelt het Hof dat ook bij een andersluidend oordeel omtrent de verzending van de adreswijziging naar de Belastingdienst, belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende plicht om het bezwaar, na het bekend worden met de aanslag, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is in te stellen. Belanghebbende heeft hiervoor als verklaring genoemd veel tijd nodig te hebben gehad om gegevens te verzamelen. Dit is naar het oordeel van het Hof een onvoldoende verklaring voor het feit dat belanghebbende eerst op 10 november 2008 bezwaar heeft gemaakt tegen de op of omstreeks 8 september 2008 ontvangen aanslag. Naar vaste jurisprudentie heeft een belanghebbende niet alsnog een volledige bezwaartermijn na het op de hoogte raken van een besluit, maar dient hij het bezwaar zo spoedig als mogelijk is in te stellen, waarbij in beginsel een termijn van 14 dagen wordt aangehouden. Belanghebbende heeft eerst op 10 november 2008 bezwaar gemaakt, zodat hij niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is na de toezending van de aanslag op 8 september 2008 bezwaar heeft ingesteld.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 21 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 februari 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.