Gerechtshof Leeuwarden, 28-02-2012, BV7420, BK 10/00298 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 28-02-2012, BV7420, BK 10/00298 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 februari 2012
- Datum publicatie
- 1 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2012:BV7420
- Zaaknummer
- BK 10/00298 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In geschil is het bedrag van de EWR naar de stand van het einde van het kalenderjaar 2008.
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector belastingrecht
nummer 10/00298
uitspraakdatum: 28 februari 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 oktober 2010, nummer AWB 09/3034, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Inspecteur heeft bij beschikking van 24 augustus 2009 (hierna: de beschikking) de eigenwoningreserve ten name van belanghebbenden naar de stand van het einde van het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 497.742.
1.2 Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking herzien, waarbij de eigenwoningreserve nader is vastgesteld op € 462.742.
1.3 Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 oktober 2010 (verzonden 28 oktober 2010) ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A als de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede B en C namens de Inspecteur.
1.6 De gemachtigde van belanghebbenden heeft ter zitting een pleitnota (met bijlage) overgelegd. Tegen de overlegging van de bijlage heeft de Inspecteur geen bezwaar gemaakt.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbenden “eiser en eiseres” noemt en de Inspecteur “verweerder”).
“2.1 Eiser en eiseres woonden het gehele jaar 2008 in een woonboerderij, gelegen in Z (hierna: de woning). Op 13 mei 2008 hebben zij de woning, die hun in eigendom toebehoorde, ter voorkoming van onteigening verkocht aan de D b.v. (hierna: D). In de overeenkomst waarbij de woning aan D is verkocht, is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 2: Tegenprestatie/schadeloosstelling
1. Koper koopt van X (…) het registergoed voor een tegenprestatie/schadeloosstelling, bestaande uit een toegift door Koper te betalen aan X groot driehonderdzeventigduizend euro (€ 370.000), kosten koper, alsmede na te melden recht op levering.
2. Tot de tegenprestatie/schadeloosstelling behoort naast voormeld bedrag het recht op levering van de bouwkavel op de IJsbaanlocatie, vrij op naam, welke ingevolge het (…) “meter voor meter” principe geldt als uitruil tegen de (onder)grond van het Registergoed.
3. (…)
(…)
Artikel 6: Schadeloosstelling en adviseurkosten.
1. In de hierboven genoemde tegenprestatie/schadeloosstelling is uitdrukkelijk begrepen een schadeloosstelling voor alle geleden/te lijden schade (adviseurkosten daaronder begrepen), uit welke hoofde dan ook.
Artikel 7. Levering bouwkavel IJsbaanlocatie
1. D verplicht zich jegens X tot levering aan X van een bouwkavel (…) ten behoeve van de bouw van één (1) woning op de IJsbaanlocatie (Partijen genoegzaam bekend) (…)
2. (…)
3. (…)
4. Indien D niet binnen de termijn van vijf (5) jaren na de ondertekening van deze koopovereenkomst genoemde bouwkavel kan leveren (…) is D (…) gedurende een jaar na mededeling hiervan aan X, verplicht een (…) vergelijkbare bouwkavel elders in het plangebied (…) aan X te leveren.
5. Mocht de vijf (5) jarentermijn zijn verstreken zonder dat voormelde bouwkavel op de ijsbaanlocatie dan wel een vervangende kavel aan X is geleverd, heeft X (…) recht op een vervangende vergoeding (…), vastgesteld op € 200.000 (…).
6. (…)
Artikel 8. Voortgezet gebruik registergoed om niet.
1. Na de juridische levering van het registergoed houdt X het recht om het Registergoed om niet in bruikleen te blijven gebruiken tot drie maanden na het moment dat door D de in artikel 7 bedoelde bouwkavel (…) aan X is geleverd, en X op deze geleverde bouwkavel een nieuw te bouwen woning heeft gerealiseerd. “
2.2. De woning is op 30 juni 2008 aan de gemeente Groningen geleverd. In de akte van levering is onder meer het volgende bepaald:
LEVERING, OMSCHRIJVING VERKOCHTE
(…)
het woonhuis met erf, schuur, landerijen, ondergrond en verder toebehoren, plaatselijk bekend a-straat 8 te Z (…)
hierna te noemen: “het verkochte”
(…)
KOOPPRIJS/TEGENPRESTATIE
De koopprijs van het verkochte bedraagt driehonderdzeventigduizend euro (€ 370.000). De koopprijs is tot stand gekomen door weging van verschillende waardefactoren van het registergoed en schadeberekeningen betreffende door verkoper te maken kosten in verband met verplaatsing, welke is opgenomen op een aan deze akte te hechten overzicht. De overige tot de in de koopakte overeengekomen tegenprestatie behorende verplichtingen, waaronder het recht op levering van de (in de koopakte nader omschreven) bouwkavel op de IJsbaanlocatie, (…)
Bijlage koopprijsberekening
Mede aan de hand van de tijdens de onderhandelingen door verkoper gepresenteerde waardeberekening, opgesteld door E, is aan het geleverde registergoed (exclusief ondergrond, welk wordt gecompenseerd door de levering van een bouwkavel), een waarde toegekend van tweehonderdtienduizend euro (€ 210.000), terwijl het resterende bedrag ad éénhonderdzestigduizend euro (€ 160.000) geldt als vergoeding van overige schaden als vermeld in gemelde waardeberekening.
2.3. De WOZ-waarde van de woning is, met als waardepeildatum
1 januari 2007, voor het jaar 2008 vastgesteld op € 229.000 en met als waardepeildatum
1 januari 2008, voor het jaar 2009 vastgesteld op € 233.000.
2.4. Bij brief van 11 februari 2009 hebben eiser en eiseres verweerder verzocht de eigen woningreserve (hierna: ‘EWR’) per 31 december 2008 op € 129.718 vast te stellen. Zij hebben dit bedrag als volgt berekend:
WOZ-waarde: € 229.000
Hypotheekschuld: € 99.282 -/-
EWR: € 129.718
In bezwaar hebben zij verzocht om rekening te houden met door hen gemaakte kosten voor advies en begeleiding bij de vervreemding van de woning tot een bedrag van € 34.994,42.
2.5.1. Verweerder heeft bij beschikking van 24 augustus 2009 de EWR naar de stand van het einde van het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 497.742. Verweerder heeft dit bedrag als volgt berekend:
Vervreemdingsprijs woning:
- ontvangen: € 370.000
- recht op levering bouwkavel: € 200.000
- recht op voortgezette bewoning
getaxeerde huurwaarde: (3 x € 9.008): € 27.024
€ 597.024
Hypotheekschuld woning: € 99.282 -/-
EWR: € 497.742
2.5.2. Ter onderbouwing van de in aanmerking genomen huurwaarde heeft verweerder een taxatierapport overgelegd.
2.6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de EWR nader vastgesteld op
€ 462.742. Hierbij heeft hij € 35.000 aan verkoopkosten in aftrek toegelaten.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen in hoger beroep
3.1. In geschil is het bedrag van de EWR naar de stand van het einde van het kalenderjaar 2008.
3.2. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de EWR op € 98.718.
3.3. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en handhaving van de EWR op € 462.742.
3.4. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbenden hebben ter zitting hun grieven neergelegd in de derde alinea op bladzijde 2 van hun beroepschrift in hoger beroep en in punt C van hun pleitnota in hoger beroep, ingetrokken.
4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Artikel 3.119a, vierde en zevende lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2008; hierna: de Wet) luiden:
“4. Bij de vervreemding van een eigen woning wordt het vervreemdingssaldo eigen woning toegevoegd aan een eigenwoningreserve. Onder vervreemdingssaldo eigen woning wordt verstaan de waarde van de tegenprestatie bij de vervreemding van een eigen woning, verminderd met de kosten ter zake van die vervreemding en verminderd met de eigenwoningschuld voor de woning.”
(…)
7. (…) Indien bij een verwerving of vervreemding een tegenprestatie ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de verwerving onderscheidenlijk de vervreemding in het economische verkeer aan de woning kan worden toegekend.”
4.2 Belanghebbenden zijn van mening dat bij de vervreemding van de woning een tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst. Uit de memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2004 (kamerstukken II 2003/2004, 29 210, nr.3, blz. 44) blijkt dat hierbij gedacht moet worden aan een vervreemding met een bevoordelingbedoeling dan wel een schenking. Het Hof heeft geen reden om te veronderstellen dat het hierbij ook zou gaan om een verkoop ter voorkoming van onteigening. Een bevoordeling van de koper ligt hierbij immers niet voor de hand. De uitleg van belanghebbenden is, naar het oordeel van het Hof, dan ook onjuist.
4.3 Ingevolge artikel 3.119a, leden 4 en 7, van de Wet moet nu bepaald worden waaruit de tegenprestatie bij vervreemding van de woning bestaat. De berekening van de Inspecteur (zie 2.5.1 en 2.6) kan daartoe dienen als uitgangspunt.
4.4 Allereerst is bij dit uitgangspunt in geschil of het door belanghebbenden ontvangen totale bedrag van € 370.000 tot de tegenprestatie behoort. In de Memorie van Toelichting is over de regeling van artikel 3.119a van de Wet IB 2001 het volgende opgemerkt:
“5.3. De bijleenregeling
Om aan bovenstaande ongelijkheid tussen zittende en verhuizende eigenaar-bewoners een einde te maken en fiscaal gestuurd handelen te voorkomen, wordt voorgesteld een maatregel te treffen waarbij als uitgangspunt geldt dat bij verhuizing de eigenwoningschuld (waarover de rente aftrekbaar is) mag worden verhoogd voorzover de hogere prijs van de aanschaf en eventuele verbetering van de nieuwe woning niet kan worden betaald uit de opbrengst van de oude woning. (…) De mogelijkheid voor verhuizende eigenaar-bewoners om daarenboven en zonder noodzaak voor de woningfinanciering fiscaal gefacilieerd geld vrij te spelen voor consumptie of andere beleggingen wordt hiermee beëindigd. (…)” (Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 3, pagina 20).
Gelet op de duidelijke wettekst, de toelichting daarop en de bedoeling van de wetgever, zoals die uit bovenvermelde passage naar voren komt, bestaat er, naar het oordeel van het Hof, in het onderhavige geval voor belanghebbenden geen ruimte de door hen ontvangen verkoopsom te splitsen in een deel dat wel en een deel dat niet meetelt als tegenprestatie in de zin van artikel 3.119a, lid 4, van de Wet.
4.5 Belanghebbenden hebben in hun pleitnota nog aangevoerd dat de waarde van het te verkrijgen perceel op een lager bedrag dan € 200.000 gesteld moet worden. De Inspecteur heeft vervolgens ter zitting toegezegd dat genoemd bedrag van € 200.000 meetelt bij de kosten ter verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.119a, lid 5, aanhef en onderdeel a, van de Wet. Vervolgens hebben belanghebbenden genoemde stelling ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk ingetrokken.
4.6 Belanghebbenden hebben voorts nog aangevoerd dat de getaxeerde huurwaarde (zie 2.5.1) niet als tegenprestatie in de zin van artikel 3.119a, lid 4, van de Wet kan gelden, omdat er geen sprake is van “vrij gespeelde gelden”. Het Hof is van oordeel dat hier sprake is van een besparing op een anders te betalen huursom, zodat daardoor indirect wel gelden beschikbaar komen. De mening van belanghebbenden kan dan ook, gelet op de duidelijke wettekst en het in de vorige zin overwogene, door het Hof niet worden gevolgd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Voor zover belanghebbenden bedoeld hebben dat zij recht hebben op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase oordeelt het Hof dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verlaging van de EWR in de uitspraak op bezwaar het gevolg was van een onrechtmatigheid van de Inspecteur. Op grond van artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht is dan geen kostenveroordeling mogelijk.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. Braaksma als griffier.
De beslissing is op 28 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. Braaksma) (J. Huiskes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 februari 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.