Home

Gerechtshof Leeuwarden, 21-03-2012, BV9738, BK 11/00039 Inkomstenbelasting 2007

Gerechtshof Leeuwarden, 21-03-2012, BV9738, BK 11/00039 Inkomstenbelasting 2007

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
21 maart 2012
Datum publicatie
23 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV9738
Zaaknummer
BK 11/00039 Inkomstenbelasting 2007

Inhoudsindicatie

In geschil is de berekening van de stakingswinst. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de stal (zie 2.4) ten tijde van de staking in vrij opleverbare staat niet € 135.000, maar € 85.000 waard was. Voorts stelt hij dat het waardedrukkende effect van zelfbewoning zich mede uitstrekt tot de stal.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

kenmerk: 11/00039

uitspraakdatum: 21 maart 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Z,

belanghebbende

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 10/76 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank) van 20 januari 2011 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Met dagtekening 21 augustus 2009 en met aanslagnummer 0000.00.000.H.76 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 188.018 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.380. Bij beschikking heeft de inspecteur voorts heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2010 de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 20 januari 2011, verzonden op 20 januari 2011, het tegen de uitspraak van de Inspecteur gerichte beroep ongegrond verklaard.

1.4 Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het hoger beroepschrift is op 3 februari 2011 bij het Hof ingekomen en is aangevuld bij brief, ingekomen op 23 maart 2011. De Inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier.

1.6 Ter zitting van 31 januari 2012 heeft het Hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting is mr. A als de gemachtigde van belanghebbende verschenen en namens de Inspecteur drs. B.

1.7 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1 Belanghebbende, geboren op 23 mei 1978, heeft op 15 januari 2007 zijn landbouwonderneming gestaakt.

2.2 Tot het ondernemingsvermogen behoorden ten tijde van de staking onder meer een woning met ondergrond en erf (hierna: de woning) en een ligboxenstal met ondergrond en erf (hierna: de stal). De stal ligt op 40 meter afstand van de woning. De stal werd niet gebruikt voor woondoeleinden.

2.3 Naar aanleiding van de onder 2.1. bedoelde staking, zijn de hiervoor onder 2.2 genoemde onroerende zaken overgebracht naar het privévermogen.

2.4 Volgens de aangifte IB/PVV 2007 bedroeg de waarde in het economische verkeer van de stal € 135.000 in vrij opleverbare staat.

2.5 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007, bij de bepaling van de stakingswinst, een waardedruk wegens zelfbewoning van 35% toegepast op zowel de woning als de stal, op basis van het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2007, CPP2007/521M (hierna: het Besluit), later vervangen door het besluit van 31 augustus 2009, CPP2009/1092M).

2.6 Bij brief van 18 juni 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen af te wijken van de aangifte IB/PVV 2007 kenbaar gemaakt. De Inspecteur is van mening dat op de stal geen waardedruk wegens zelfbewoning moet worden toegepast en wijkt op dit punt af van de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2007. Wat betreft de woning heeft de Inspecteur derhalve de waardedruk wegens zelfbewoning van 35% van de waarde in het economische verkeer aanvaard.

3. Geschil en de standpunten van partijen in hoger beroep

3.1 In geschil is de berekening van de stakingswinst. Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de stal (zie 2.4) ten tijde van de staking in vrij opleverbare staat niet € 135.000, maar € 85.000 waard was. Voorts stelt hij dat het waardedrukkende effect van zelfbewoning zich mede uitstrekt tot de stal.

3.2 De Inspecteur is van opvatting dat de waarde van de stal met € 135.000 eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Voorts is hij van opvatting dat er geen reden is om op de stal een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning toe te passen.

3.3 Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag.

3.4 De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

3.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1 Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift voor de eerste keer en in afwijking van zijn aangifte de stelling betrokken dat de stal niet € 135.000 (zie 2.4), maar € 85.000 waard was. Naar het oordeel van het Hof rust onder deze omstandigheden op belanghebbende de last tegenover de gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur deze nader door hem gestelde waarde aannemelijk te maken. Belanghebbende is hier niet in geslaagd. De enkele stelling dat de stal (met uitzondering van de ijzeren spanten) is afgebroken, is daartoe onvoldoende.

4.2 In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

4.3 Het Hof zal de vraag in het midden laten of op het Besluit nog een beroep kan worden gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, nr. 43.995, LJN BD0473, BNB 2008/174, waarbij de Hoge Raad de tot dan toe gehanteerde criteria heeft verworpen. Het Hof zal er hierna veronderstellenderwijs van uitgaan dat dit in het onderhavige geval wel zo is.

4.4 Belanghebbende stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat het Besluit toepassing kon vinden. Hij is van mening dat de stal voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Besluit. Hij beroept zich op de volgende passage: "Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat bij de beoordeling of een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning van toepassing is op (voormalige bedrijfs-)gebouwen twee aspecten van belang zijn, namelijk of die gebouwen als aanhorigheden van de woning zijn aan te merken en of deze afzonderlijk van de woning verkoop- of verhuurbaar zijn. Dit vergt een feitelijke beoordeling. In de gevallen waarin die beoordeling leidt tot de conclusie dat de waardedruk wegens zelfbewoning van de woning zich mede uitstrekt tot bedoelde gebouwen, ontmoet het geen bezwaar de waarde van die gebouwen te stellen op hetzelfde percentage van de waarde in vrije staat als hiervoor bij wijze van compromis is aangegeven voor de woning."

4.5 Het Hof zal allereerst de vraag bespreken of de stal een aanhorigheid is van de woning (de Inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep verdedigd dat dit niet het geval is). Naar het oordeel van het Hof is gelet op de afstand tussen de objecten, de aard daarvan (ligboxenstal respectievelijk woonhuis) en de omstandigheid dat de stal niet werd gebruikt voor woondoeleinden (zie 2.2), de stal geen aanhorigheid van de woning. Het Hof zal zich vervolgens ten overvloede richten op de vraag of de stal afzonderlijk van de woning verkoop- of verhuurbaar is. Nu belanghebbende een beroep doet op een beleidsregel, rust op hem de last om aannemelijk te maken dat de stal niet afzonderlijk verkoop- of verhuurbaar is. In dit bewijs is belanghebbende niet geslaagd. De omstandigheid dat de stal eerst na verbouwing bruikbaar was voor andere doeleinden dan de stalling van koeien, brengt op zichzelf niet mee dat de stal voordien niet afzonderlijk verkoop- of verhuurbaar was. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel of de onder 4.2 genoemde wettelijke bepaling faalt daarom.

4.7 Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag niet wordt verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 21 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (J. Huiskes)

Afschiften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 maart 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.