Gerechtshof Leeuwarden, 17-04-2012, BW3258, BK 10/00293 Inkomstenbelasting
Gerechtshof Leeuwarden, 17-04-2012, BW3258, BK 10/00293 Inkomstenbelasting
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 april 2012
- Datum publicatie
- 19 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHLEE:2012:BW3258
- Zaaknummer
- BK 10/00293 Inkomstenbelasting
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is enkel in geschil of het door belanghebbende genoten voordeel uit de drugshandel moet worden gesteld op € 7.228,80, te weten het vastgestelde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tussen partijen is niet in geschil dat omkering en verzwaring van de bewijslast dient plaats te vinden.
Uitspraak
Sector belastingrecht
nummers 10/00293
uitspraakdatum: 17 april 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, van 12 oktober 2010, AWB 09/934 in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.473. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 302. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 1.112.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 oktober 2010 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.194, de boete verminderd tot € 794 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, alsmede gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende betaalt.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ter zitting beantwoord.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur, tot bijstand vergezeld van C.
1.7 De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd.
1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende geniet in 2006 winst uit onderneming. Hij is musicus. Belanghebbende geeft pianolessen. In 2006 onttrekt hij voor privédoeleinden aan de in dat jaar gemaakte netto-omzet een bedrag van € 3.375. Van de gemeente Groningen ontvangt hij daarnaast een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars van € 8.517. Voorts geniet hij nog € 90 aan auteursrechten.
2.2. Op 25 april 2007 treft de politie bij belanghebbende een cannabiskwekerij aan met 47 planten en vier assimilatielampen. Belanghebbende heeft bij de politie verklaard gedurende meerdere jaren cannabis te kweken en in de periode 1 april 2005-25 april 2007 acht oogsten te hebben gehad. Belanghebbende heeft zijn oogsten verkocht aan een growshop in de stad. Belanghebbende heeft deze inkomsten niet tot zijn belastbaar inkomen gerekend.
2.3. De Inspecteur berekent het voordeel bij 47 planten, aan de hand van cijfers die uit landelijk onderzoek zijn gebleken, op € 13.784 (4 oogsten van 28,2 gram per plant met een verkoopprijs van € 2,60 per gram). Belanghebbende beschikt niet over administratie die inzicht geeft in de opbrengst van de cannabishandel in het onderhavige jaar.
2.4. Belanghebbende is bij inmiddels onherroepelijk geworden uitspraak door de strafrechter veroordeeld voor een misdrijf op grond van de Opiumwet.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In hoger beroep is enkel in geschil of het door belanghebbende genoten voordeel uit de drugshandel moet worden gesteld op € 7.228,80, te weten het vastgestelde bedrag ter ontneming van het wederechtelijk verkregen voordeel. Tussen partijen is niet in geschil dat omkering en verzwaring van de bewijslast dient plaats te vinden.
3.2 De Inspecteur merkt bij verweer op dat de Rechtbank op de door belanghebbende gewraakte punten een juiste uitspraak heeft gedaan. In incidenteel hoger beroep verzet hij zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat bij de bepaling van het genoten voordeel rekening moet worden gehouden met een bedrag aan kosten. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep ter zitting aldus toegelicht dat zijn incidentele hoger beroep mede de (grondslag van de) boete omvat.
3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.4 Belanghebbende, die eerder door het Hof abusievelijk niet in de gelegenheid is gesteld verweer te voeren tegen het incidentele hoger beroep, heeft, ter zitting daarnaar gevraagd, verklaard daardoor niet in zijn verdediging te zijn geschaad. Hij heeft voorts ter zitting verklaard dat de Inspecteur moet worden gevolgd in diens, in het incidentele hoger beroep bepleite standpunt. Hetgeen overigens door partijen ter zitting is toegevoegd is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 De Inspecteur concludeert in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.6 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van het genoten voordeel naar € 7.228 en een dienovereenkomstige herberekening van het belastbare inkomen uit werk en woning en de drempel van de persoonsgebonden aftrek.
4. Beoordeling van het geschil
Uitspraak Rechtbank
4.1. De uitspraak van de Rechtbank is weliswaar met twee handtekeningen ondertekend, maar er is niet aangegeven van wie deze handtekeningen zijn. Ter zitting zijn partijen in staat gesteld zich daarover uit te laten. Partijen twijfelen er niet aan dat de handtekeningen afkomstig zijn van respectievelijk de griffier en de voorzitter van de meervoudige kamer van de Rechtbank en zij, achten, zo begrijpt het Hof, geen strijd met artikel 8:77, derde lid, van de Awb aanwezig. Het Hof sluit zich hierbij aan.
De omvang van het genoten voordeel
4.2. De Rechtbank heeft, met toepassing van de in hoger beroep niet bestreden omkering en verzwaring van de bewijslast, het door belanghebbende genoten voordeel uit de drugshandel bepaald op het hiervoor onder 2.3 vermelde bedrag van € 13.784. Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de Rechtbank het voordeel had moeten stellen op € 7.228,80, nu het (saldo van het) wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk op dit bedrag is vastgesteld.
4.3. Het Hof zal belanghebbende in die opvatting niet volgen. Het staat de Rechtbank immers vrij om, in het voetspoor van de Inspecteur, aan de landelijke ervaringscijfers, de verklaringen van belanghebbende, de waarnemingen van de politie en de gegevens uit het Politie Rapport Berekening wederrechtelijke verkregen voordeel hennepkwekerij andere conclusies te verbinden dan de bij de zaak betrokken justitiediensten. Het hoger beroep is om die reden reeds ongegrond.
4.4. Voorzover het hoger beroep van belanghebbende aldus moet worden verstaan dat hij zich in dat geval keert tegen de gehanteerde periode en de gebruikte cijfermatige gegevens overweegt het Hof het volgende. De Inspecteur moet in een geval als het onderhavige, waar elke administratie bij belanghebbende ontbreekt, met gebruikmaking van wel voorhanden gegevens een redelijke schatting maken van het voordeel. Het Hof wijst erop dat belanghebbende bij de politie verklaringen heeft afgelegd die tot geen andere conclusie kunnen leiden dan dat hij tenminste twee volle jaren (april 2005 t/m april 2007) in zijn woning hennep heeft geteeld. Zijn latere, andersluidende, verklaring heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Voorts heeft de Inspecteur de prijs per gram en de hoeveelheid geoogste hennep per plant ontleend aan, op ervaringsgegevens steunende, landelijke cijfers. De Rechtbank heeft, daarop wijzende, genoegzaam gemotiveerd dat de Inspecteur zijn schatting voldoende heeft onderbouwd. Het hoger beroep is ook op dit punt ongegrond. Het Hof merkt daarbij nog op dat belanghebbende zijn in hoger beroep niet herhaalde bewering dat inkomsten uit de cannabishandel in de aangifte zijn opgenomen onder de aangegeven inkomsten uit het geven van pianolessen, tegenover de eerdere weerspreking door de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het incidentele hoger beroep
4.5. De Rechtbank heeft bij de vaststelling van het door belanghebbende in 2006 genoten voordeel rekening gehouden met een bedrag aan kosten (€ 2.941). De toerekening van dit bedrag van de binnen eerdergenoemd tijdvak gemaakte, totale kosten aan het jaar 2006 is door partijen niet bestreden. De Inspecteur, die zijn incidentele hoger beroep mede uitstrekt tot het overeenkomstige bedrag aan boete, stelt zich met juistheid op het standpunt dat art. 3.14, eerste lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zich tegen het in aanmerking nemen van die kosten verzet. Immers, bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld.
4.6. Belanghebbende is, gelet op hetgeen hiervoor in 2.4. is overwogen bij onherroepelijke uitspraak veroordeeld voor een misdrijf. Belanghebbende heeft zich ter zitting geschaard achter het oordeel van de Inspecteur dat zowel de afschrijvingskosten (€ 600), de elektriciteitskosten (€ 1688) als de variabele kosten (€ 653) zijn aan te merken als kosten en lasten die met het misdrijf verband houden en dat die kosten derhalve niet in aftrek mogen worden gebracht. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte een bedrag van € 2.941 aan kosten in aanmerking genomen.
4.7. Het incidenteel hoger beroep is gelet daarop gegrond.
De boete
4.8. Nu het incidentele hoger beroep van de Inspecteur slaagt en het belastbare inkomen uit werk en woning weer moeten gesteld op € 17.473, wordt eveneens de grondslag voor de boete verhoogd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende door niet de vereiste aangifte te doen willens en wetens de reële kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven en dat in dat geval terecht een boete van 50% is opgelegd, een bedrag van € 1.112. De Rechtbank heeft vervolgens dit bedrag verlaagd vanwege de bij de berekening van het voordeel toegepaste omkering en verzwaring van de bewijslast (5%) en overschrijding van de redelijke termijn (5%), zodat een boete van € 1.000 resteert. Belanghebbende noch de Inspecteur hebben afzonderlijke grieven tegen de aldus verlaagde boete aangevoerd. Het Hof vindt geen aanleiding voor een verdere aanpassing van de boete en acht de boete van € 1.000 passend en geboden.
Heffingsrente
4.9. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en het incidenteel hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur, behoudens de beslissing op het bezwaar tegen de boete,
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de boetebeschikking en
- stelt de boete vast op een bedrag van € 1.000.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 april 2012
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.