Home

Gerechtshof Leeuwarden, 15-05-2012, BW6127, BK 11/00223 Parkeerbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 15-05-2012, BW6127, BK 11/00223 Parkeerbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
15 mei 2012
Datum publicatie
21 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6127
Zaaknummer
BK 11/00223 Parkeerbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de Rechtbank de Heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft veroordeeld in door belanghebbende gemaakt proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 11/00223

uitspraakdatum: 15 mei 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 mei 2011, nummer AWB 10/1672, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen (hierna: de Heffingsambtenaar).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is op 1 april 2010 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 53.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 mei 2011, (verzonden op 31 mei 2011) gegrond verklaard, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd en gelast dat de Heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B namens de Heffingsambtenaar.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende was op 1 april 2010 houder van een personenauto met kenteken 00-YY-YY.

2.2 Een parkeercontroleur van de gemeente Groningen heeft op 1 april 2010 om 20:31 uur aan belanghebbende als houder van de hiervoor – onder 2.1 – bedoelde personenauto een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 53 (het bedrag van de parkeerbelasting ad € 2, vermeerderd met de kosten van de naheffingsaanslag ad € 51) ter zake van het zonder te betalen parkeren aan de Heresingel te Groningen, dat wil zeggen: in een zone waar het regime betaald parkeren geldt waarbij een beperkende parkeerduur geldt voor maximaal één uur aaneengesloten.

2.3 Op het tegen de bestreden naheffingsaanslag gerichte bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar deze gehandhaafd. Belanghebbende is vervolgens tegen die uitspraak ik beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 mei 2011 gegrond verklaard.

2.4 De Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar niet veroordeeld in de proceskosten, omdat de door belanghebbende gestelde kosten, naar het oordeel van de Rechtbank, niet zijn onderbouwd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de Rechtbank de Heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft veroordeeld in door belanghebbende gemaakt proceskosten.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de kosten van de procedure voor de Rechtbank en in hoger beroep.

3.3 De Heffingsambtenaar beantwoordde de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vraag ontkennend en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Het Hof heeft de zaak ter zitting met partijen besproken, waarbij partijen eenparig hebben verklaard dat in de onderhavige zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een vergoeding is aangewezen van de kosten van aan belanghebbende door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te berekenen overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Partijen verschillen er voorts niet van mening over dat de toe te kennen punten in de zin van dat besluit moeten worden vastgesteld op 1 punt voor de procedure in eerste aanleg en 2 punten voor de procedure in hoger beroep. Andere kosten zijn gesteld, noch gebleken.

4.2 Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5. Proceskosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 3 punten ? wegingsfactor 0,25 (gelet op het gewicht van de zaak) ? € 437, in totaal derhalve € 327,75 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

Het Hof

– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

– vernietigt de uitspraak op bezwaar;

– vernietigt de naheffingsaanslag;

– veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beide instanties tot een bedrag van € 327,75 en

– gelast dat de gemeente Groningen aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 112 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 15 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 mei 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.